e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zolder

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trompet trompet: en trómpèt (Zolder), trómpèt (Zolder) het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)] || Trompet. III-3-2
tros vruchten tros: tros (Zolder) tros [ZND 32 (1939)] I-7
trots fier: fier (Zolder), groots: gruts (Zolder) groots [ZND 24 (1937)] III-1-4
trouwen trouwen: trouwe (Zolder), trouwen (Zolder), zich binden: binden  zich binne (Zolder) door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 115 (2003)] III-2-2
tuberculose tering: tering (Zolder) Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, tbc, teebee). [N 107 (2001)] III-1-2
tuieren tuieren: tuieren (Zolder) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11
tuierpaal tuierstaak: tuierstaak (Zolder), tø̜i̯ǝrstāk (Zolder), tø̜u̯ǝrstak (Zolder) De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11
tuiertouw, tuierketting ketting: kęteŋ (Zolder) Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b] I-11
tuinbonen bonen van geneugte: boene-van-geneugte (Zolder) I-7
tuinkervel kervel: kervel (Zolder), køͅrəvəl (Zolder) [Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)] I-7