18226 |
versleten |
versleten:
versleten (K361p Zolder)
|
Versleten. Door lang gebruik stuk gegaan, niet meer bruikbaar, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17625 |
verstandskies |
wijsheidstand:
wijsheidstand (K361p Zolder),
wèèshètsta.nt (K361p Zolder)
|
Verstandskies, wijsheidstand [N 106 (2001)]
III-1-1
|
22349 |
verstoppertje spelen |
haveren:
Afgeleid van z. haa.ver [toevluchtsoord, veilige plaats (voor de zoeker bij het zoekspel of verstoppertjesspel). Vgl. Fr. le havre (toevluchtsoord; wijkplaats). Z. ook Lb. Id. haver-en-daver (bij het verstekenspelen)].
haa.vere (K361p Zolder),
Op den haa.ver, ien, twie, drei.
haa.vere (K361p Zolder),
Óp den haa.ver 1, 2, 3!
haa.vere (K361p Zolder),
versteken spelen:
versteëke spee.le (K361p Zolder),
verstië.ke spee.le (K361p Zolder),
Sub verstië.ke, 2: verstoppen (Nl. versteken is in deze betek. vero.). Vgl. Du. verstecken.
verstië.ke spee.le (K361p Zolder),
verstekertje spelen:
versteiekerke (K361p Zolder),
/
versteiekerke (K361p Zolder)
|
[SND (2006)]het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag] [N 112 (2006)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || verstoppertje [SND (2006)] || Verstoppertje spelen. || Verstoppertjesspel in open lucht.
III-3-2
|
34290 |
vertuieren |
hertuieren:
hɛrtø̜i̯ǝrǝn (K361p Zolder)
|
Het verplaatsen van het vee, telkens wanneer een stuk wei is afgegraasd. [L 40, 21b; monogr.]
I-11
|
21653 |
vervaldag |
bamis:
ps. omgespeld volgens Frings.
bāmes (K361p Zolder)
|
betaaldag, jaarlijkse ~ bij de notaris [bamis?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20304 |
verwend kindje |
bedorven daas:
cf. VD s.v. "II. daas"II. zn. warhoofd, dwaas
bedeurve dās (K361p Zolder)
|
bedorven kindje; het is een - - [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
23312 |
vespers |
vespers (<lat.):
də vɛspərs (K361p Zolder)
|
de vespers [RND]
III-3-3
|
18277 |
vest |
borstlap:
borzláp (K361p Zolder),
gilet (fr.):
zjəlē (K361p Zolder),
jas:
jas (K361p Zolder),
wambuisje:
wèmeske (K361p Zolder)
|
het vest [N 59 (1973)] || vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
28727 |
vestenmaker |
jassenmaker:
jassenmaker (K361p Zolder),
stukwerker:
stø̜kwęrǝkǝr (K361p Zolder)
|
Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a]
II-7
|
18533 |
vestzakje |
boventasje:
bōvetɛskə (K361p Zolder),
klein tasje:
kleen teske (K361p Zolder)
|
het zakje in het vest [N 59 (1973)]
III-1-3
|