e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zolder

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
versleten versleten: versleten (Zolder) Versleten. Door lang gebruik stuk gegaan, niet meer bruikbaar, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 114 (2002)] III-1-3
verstandskies wijsheidstand: wijsheidstand (Zolder), wèèshètsta.nt (Zolder) Verstandskies, wijsheidstand [N 106 (2001)] III-1-1
verstoppertje spelen haveren: Afgeleid van z. haa.ver [toevluchtsoord, veilige plaats (voor de zoeker bij het zoekspel of verstoppertjesspel). Vgl. Fr. le havre (toevluchtsoord; wijkplaats). Z. ook Lb. Id. haver-en-daver (bij het verstekenspelen)].  haa.vere (Zolder), Op den haa.ver, ien, twie, drei.  haa.vere (Zolder), Óp den haa.ver 1, 2, 3!  haa.vere (Zolder), versteken spelen: versteëke spee.le (Zolder), verstië.ke spee.le (Zolder), Sub verstië.ke, 2: verstoppen (Nl. versteken is in deze betek. vero.). Vgl. Du. verstecken.  verstië.ke spee.le (Zolder), verstekertje spelen: versteiekerke (Zolder), /  versteiekerke (Zolder) [SND (2006)]het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag] [N 112 (2006)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || verstoppertje [SND (2006)] || Verstoppertje spelen. || Verstoppertjesspel in open lucht. III-3-2
vertuieren hertuieren: hɛrtø̜i̯ǝrǝn (Zolder) Het verplaatsen van het vee, telkens wanneer een stuk wei is afgegraasd. [L 40, 21b; monogr.] I-11
vervaldag bamis: ps. omgespeld volgens Frings.  bāmes (Zolder) betaaldag, jaarlijkse ~ bij de notaris [bamis?] [N 21 (1963)] III-3-1
verwend kindje bedorven daas: cf. VD s.v. "II. daas"II. zn. warhoofd, dwaas  bedeurve dās (Zolder) bedorven kindje; het is een - - [ZND 05 (1924)] III-2-2
vespers vespers (<lat.): də vɛspərs (Zolder) de vespers [RND] III-3-3
vest borstlap: borzláp (Zolder), gilet (fr.): zjəlē (Zolder), jas: jas (Zolder), wambuisje: wèmeske (Zolder) het vest [N 59 (1973)] || vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)] III-1-3
vestenmaker jassenmaker: jassenmaker (Zolder), stukwerker: stø̜kwęrǝkǝr (Zolder) Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a] II-7
vestzakje boventasje: bōvetɛskə (Zolder), klein tasje: kleen teske (Zolder) het zakje in het vest [N 59 (1973)] III-1-3