31189 |
zinkbewerker |
zinkwerker:
zęŋkwē̜rkǝr (K361p Zolder)
|
Ambachtsman die zink en blik verwerkt, dakgoten herstelt, etc. Een aantal opgaven kunnen mogelijk meer algemeen van toepassing zijn op een loodgieter. [N 64, 161b; L 34, 17a-b; monogr.; div.]
II-11
|
19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (K361p Zolder)
|
op het eind van de bank [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
22081 |
zitplaats van de duif |
bak:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!
zène bák (K361p Zolder),
plankje:
(jonge duif).
e plé.nkske (K361p Zolder)
|
de zitplaats van de duif? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitten (K361p Zolder),
zittə (K361p Zolder)
|
zitten [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
18198 |
zitvlak van een broek |
kont:
ko.nt (K361p Zolder),
kont (K361p Zolder),
kruis:
tøsəbins da wàr ət krø͂ͅs (K361p Zolder),
zolder:
zolər (K361p Zolder)
|
het kruis van de broek (zolder, kont, kruis, schreej enz.) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
21572 |
zo arm als ... |
zo arm als de straat:
hij əs zəu ɛrm as də stroat (K361p Zolder)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
aan de tet leggen:
aone tét lèje (K361p Zolder),
de borst geven:
de borst geven (K361p Zolder),
de bórst giëve (K361p Zolder),
de borst laten:
de bórst loeëte (K361p Zolder),
de tet geven:
de tét gieëve (K361p Zolder)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
sinkel:
se.ŋkǝl (K361p Zolder)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
schelf(t)kot:
sxęlǝfkut (K361p Zolder)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamer:
zoͅlərkāmər (K361p Zolder)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|