e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q001p plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vast derf: derf (Zonhoven) doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] III-2-3
vaste boord bandje: dim. v. ba.nt, baa.nt (Zonhoven) boord: halsboord III-1-3
vaste uitwerpselen keutels: kø̄tǝls (Zonhoven), schaapskeutels: sxuǫpskø̄tǝls (Zonhoven), schapenmest: sxuǫpǝmø̄st (Zonhoven), stront: stront (Zonhoven), strǫ.nt (Zonhoven) [N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11, I-12
vaste voer- en drinkbak krib: krøp (Zonhoven) De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6
vasten vasten: vasten (Zonhoven) Het zich geheel of gedeeltelijk onthouden van eten; in het bijzonder: slechts eenmaal per dag een volle maaltijd gebruiken, vasten [vaste, va.ste]. [N 96D (1989)] III-3-3
vastenavond vastelavond: vâsloəvənt (Zonhoven), Bij vastenavond gaan we nog eens goed op café.  vərsloəvə(n)t (Zonhoven), Ve(r)slòò.ëve(n)t vieëre. Mnl. vastelavont, Kil. vastelavond, vastenavond, Teuth. vastelaevont, Keuls Fastelovend; de vorm vastel- is te verklaren als schrikkel-. Z. ook o. carnaval.  ve(r)slòò.ëve(n)t (Zonhoven), vastenavond: vastenoavend (Zonhoven), vastəno.vənt (Zonhoven) De zondag vóór Aswoensdag, vastenavond [vasteloaëved]. [N 96C (1989)] || t Is Vastenavond. [ZND 08 (1925)] || vastenavond [RND] || Vastenavond. III-3-2
vastentijd vasten: vasten (Zonhoven), vastentijd: vastenteid (Zonhoven) De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)] || De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)] III-3-3
vat, ton vat: vãwǝt (Zonhoven) Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.] II-12
vechten vechten: fɛxtṇ (Zonhoven) Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] III-3-1
vechthaan vechthaan: vɛ.xthō.n (Zonhoven), vɛxthǭǝnǝ (Zonhoven) Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12