22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
aoës (Q001p Zonhoven),
aəs (Q001p Zonhoven),
a͂wezn (Q001p Zonhoven),
hart āwəs (Q001p Zonhoven),
rowətən ōͅs (Q001p Zonhoven),
schoppən aos (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
half open o met umlaut
öəs (Q001p Zonhoven)
|
Aas (kaartspel). [ZND 01 (1922)] || Aas1: De één in het kaartspel. || Aas: 1. In kaartspel. || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
33619 |
abrikoos |
abrikoos:
abrəkooəs (Q001p Zonhoven)
|
I-7
|
23991 |
absolutie |
absolutie (<fr.):
absolussen (Q001p Zonhoven)
|
Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19009 |
abuis |
abuis:
abūūsj (Q001p Zonhoven),
die hed` abys (Q001p Zonhoven),
ook materiaal znd 19a,6
aby’s (Q001p Zonhoven),
die hed’abys (Q001p Zonhoven),
mis:
da`s mis (Q001p Zonhoven),
das mes (Q001p Zonhoven),
die zēd mēs (Q001p Zonhoven),
ook materiaal znd 19a,6
di zed mès (Q001p Zonhoven),
die zēəd mēͅs (Q001p Zonhoven)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)] || vergissing, misvatting
III-1-4
|
18439 |
achterbies [wld ii.10, p. 25-26] |
achterbies:
achterbies (Q001p Zonhoven)
|
Een reep leer, die aan de buitenkant van de schoen, van de hak af naar boven loopt, evenwijdig aan de achillespees en die vaak diende om een eventuele naad te verbergen, b.v. bij derby modellen (achterbies)? Zie tek. 18b [N 60 (1973)]
III-1-3
|
34323 |
achterblijver |
achterblijvertje:
axtǝrblęi̯vǝrkǝ (Q001p Zonhoven)
|
Big die achterblijft in groei. [N 76, 49]
I-12
|
19021 |
achterdocht |
achterdenken:
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
axtərdɛŋkən (Q001p Zonhoven)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
25099 |
achtereen, na elkaar |
achtereen:
Vb. áchterȉ.ë(n) ès er ter aoën óp zennen tuf (een dezer dagen verongelukt hij nog op zijn motorfiets).
áchterīē.ë(n) (Q001p Zonhoven),
achtereenaf:
Vb. den dòkt؉ër bezócht zn zikken áchterȉ.ënao.f ènne zaoël (de dokter bezocht zijn patiënten één voor één in de ziekenzaal).
áchterīē.ënao.f (Q001p Zonhoven)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhǭm (Q001p Zonhoven),
kontlap:
kontlap (Q001p Zonhoven)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33802 |
achterknie |
hak:
hak (Q001p Zonhoven)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|