e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een huis huren huren: hy(3)̄r(ə)n (Zonhoven), hy(3)̄ərən (Zonhoven), v¯ (h)öbben ¯n hóó.ës gehËË.ërt: we hebben een huis gehuurd  hūū.ëre (Zonhoven) een huis huren [ZND 27 (1938)] || huren [ZND 01 (1922)] III-2-1
een huis uitzetten uitpalen: aǝtpoalǝ (Zonhoven), ǫ ̞ǝtpo ̞ǝln (Zonhoven) De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.] II-9
een kaart uitspelen aantrekken: Ich (h)öp hárten ao.(ën)getrókke: Ik ben met harten begonnen.  ao.ëntrèkke (Zonhoven), uitkomen: óó.ëtkoo.me (Zonhoven), uitspelen: Durft geen klaveren uitspelen!  Aətspɛəln (Zonhoven), n Troef -. Z. ook o. uit, (2).  óó.ëtspee.ële (Zonhoven) Aantrekken: *3. (Kaartsp.) Een kaart uitspelen. || Uitkomen: 3. (Kaartsp.) Uitspelen (z. ook ald.). || Uitspelen (kaartsp.). || Uitspelen. III-3-2
een kaart uitspelen add. wie moet uit?: Sub uit, (2)b.  wië mòt óó.ët (Zonhoven) (Kaartsp.) Wie moet uitspelen? III-3-2
een kind op de arm dragen dragen: dragen (Zonhoven), houden: hagen (Zonhoven) een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)] III-2-2
een kophout plaatsen (een kophout) zetten: zętǝn (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Maurits]) Een voorlopige ondersteuning plaatsen tijdens de winning van een koollaag. Zie voor het object "kophout", "kopstijl" etc. het lemma Kophout. [N 95, 492; N 95, 291] II-5
een kring op de grond trekken een ring op de grond maken: nə reŋk oͅb ə groͅnt ma͂kə (Zonhoven), een ring op de grond trekken: nə ränk oͅbə gront träkə (Zonhoven) Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)] III-3-2
een kruisje geven een kruisje geven: kreuske geven (Zonhoven), kreuske giejeve (Zonhoven) Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)] III-3-3
een kruisje op het brood maken een kruis maken over het brood: euver het broed e kreus moaken (Zonhoven) Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)] III-3-3
een kruisteken maken n kruus maake: kreus moaken (Zonhoven), kreuske maoken (Zonhoven) Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)] III-3-3