33877 |
een veulen werpen |
veulenen:
vø̄.lǝnǝ (Q001p Zonhoven)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afschoepen:
ǭfsxopǝ (Q001p Zonhoven)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|
32707 |
een weide scheuren |
omdoen:
[omdoen] (Q001p Zonhoven),
scheuren:
sxø̄.rǝ (Q001p Zonhoven)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
17709 |
een wind laten |
een scheet laten:
een scheet loaten (Q001p Zonhoven)
|
wind laten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34332 |
een zeugennest maken |
nest maken:
nɛst mǭkǝn (Q001p Zonhoven)
|
Van stro een soort nest maken voor het werpen, gezegd van de zeug. [N 76, 25; N 14, 56]
I-12
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
schraal:
schroal (Q001p Zonhoven)
|
Een ziekte onder de leden hebben (op het lijf, in geen goed vel steken). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
28606 |
een zwerm opvangen |
vaten:
vǭ.tǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.]
II-6
|
34542 |
eend |
eend:
ęi̯ǝnt (Q001p Zonhoven),
īęnt (Q001p Zonhoven)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
34544 |
eendenkuiken |
eendkuiken:
īɛŋkø̄kǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het jong van de eend. [JG 1a]
I-12
|
34400 |
eenmaal geschoren schaap |
scheerling:
sxē̜ǝ.rleŋ (Q001p Zonhoven)
|
Bedoeld wordt een schaap dat eenmaal is geschoren en één paar vaste tanden heeft. Het schaap wordt voor de eerste keer geschoren als het ongeveer 15 maanden oud is. Het heeft twee tanden als het ongeveer een-en-driekwart jaar oud is. Men kan zeggen dat het in dit lemma gaat om een schaap van ongeveer 15 maanden tot ongeveer 2 jaar. [N 77, 12; N 77, 13; N 70, 6a; JG 1d; AGV, m 3; monogr.]
I-12
|