33050 |
afleggen |
afleggen:
ǭflęgǝ (Q001p Zonhoven)
|
De term "afleggen" is oorspronkelijk afkomstig van het graan maaien met de zeis: de gemaaide halmen vallen dan tegen de nog staande aan en moeten eerst "afgelegd" worden (door de "aflegger"), voordat de maaier een nieuwe baan kan aanzetten. De aflegger doet dit doorgaans met de handen, soms met een sikkel of een pikhaak, en "stuikt" daarbij een hoeveelheid halmen voor een schoof tegen de grond en bindt deze dan, provisorisch, af. De aflegger gebruikt daarbij vaak overmouwen om zich tegen de stekende halmen te beschermen. Later is de term overgenomen bij het maaien met de maaimachine; daar wordt ook "afgelegd", hetzij door de voerman zelf die met een pedaal een hoeveelheid halmen afzondert, hetzij eveneens door een aparte "aflegger". Dit "alleen achter de maaimachine" wordt uitdrukkelijk vermeld in L 164, 268 en L 320a. Vandaar is het verspreidingsgebied hier groter dan het gebruik van de graanzeis in de kaart "graan maaien met de zicht en de zeis". Bij het pikken vormt de zichter zelf de schoven, of de pikkelingen, door de zojuist afgesneden halmen "af te trekken", zie de toelichting bij het lemma ''aftrekken'' (4.2.5). [N 15, 15d en16h; N J, 3b; JG 1a, 1b, 1c; monogr.]
I-4
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
afleggen (Q001p Zonhoven),
oafleggen (Q001p Zonhoven)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 115 (2003)] || een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
28615 |
aflegger |
aflegger:
ā.flęgǝr (Q001p Zonhoven),
ǭ.flęgɛr (Q001p Zonhoven)
|
Degene die de handeling, zoals beschreven in het vorige lemma, uitvoert. In L 354 en 356 werd uitdrukkelijk aangegeven dat de aflegger ook de schoven bindt. [N 15, 15c; JG 1a, 1b]
I-4
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afkijken:
oafkieken (Q001p Zonhoven),
afloeren:
āvlūrn (Q001p Zonhoven),
uitloeren:
oͅwətlūrn (Q001p Zonhoven)
|
Afloeren (afkijken, uitloeren). [N 109 (2001)] || iets bespieden [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|
31061 |
afmaken |
afmaken:
afmākǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het afwerken van de schoen; de laatste handelingen voor het uitleesten; het in model brengen en gladmaken van de kanten en de zool; het uitpoetsen, in het zwart zetten, met was inbranden en ophalen van de schoen. [N 60, 131a]
II-10
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aftrëeen (Q001p Zonhoven)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23734 |
afraffelen |
aframmelen:
aframmelen (Q001p Zonhoven),
oaframmele (Q001p Zonhoven)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19872 |
afrikaantje |
stinkertje:
(bloem): C.V. rosse stinkers, Rijnl. Stinker, 2, c \'tagetes\', L.J. p. 11
sti.nkerke (Q001p Zonhoven)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle
III-2-1
|
21158 |
afrit |
afrit:
afrit (Q001p Zonhoven)
|
een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34245 |
afromen |
afromen:
ō.frū.mǝ (Q001p Zonhoven),
ǭfrumǝ (Q001p Zonhoven),
romen:
rumǝ (Q001p Zonhoven)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|