33264 |
gele lupine |
filipinen:
flø`pine (Q001p Zonhoven)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
24488 |
gele narcis |
paasbloem:
paasbloem (Q001p Zonhoven),
z. L.J. p. 70
pòòësbloo.m (Q001p Zonhoven)
|
gele narcis || narcis (gele)
III-4-3
|
32991 |
geleding |
lid:
leǝt (Q001p Zonhoven),
lē.t (Q001p Zonhoven)
|
Het deel van de graanstengel dat zich tussen twee knopen bevindt. Zie afbeelding 2, d. [JG 1a; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
28250 |
geleidingsbomen |
guiden:
gidǝn (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Waterschei])
|
Houten geleidingsbomen of stalen geleidingsbalken die aan de schachtbalken zijn bevestigd en ervoor zorgen dat de liftkooien en skips tijdens hun op- en neergaande beweging op hun plaats blijven. Volgens de invuller uit L 417 zijn de "guiden" die men in de mijn in Waterschei gebruikt van hout en is de "guidenage" in de mijn van Zwartberg van ijzer. [N 95, 96; monogr.]
II-5
|
23501 |
gelezen mis |
gelezen mis:
gelèzen més (Q001p Zonhoven),
leesmis:
liēsmøs (Q001p Zonhoven)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelēͅkən (Q001p Zonhoven),
trekken:
trekken (Q001p Zonhoven),
trekə (Q001p Zonhoven)
|
gelijken [ZND 25 (1941)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22544 |
gelijkspel |
boef:
Z(h)öbbe bòf gespilt: Het spel eindigde onbeslist.
bòf (Q001p Zonhoven),
staande:
An den halleve waos t stòòënde: Bij de rust was de stand gelijk.
stòòënde (Q001p Zonhoven)
|
*Staande: 1. Gelijkspel. || Bof: *1. Gelijkspel.
III-3-2
|
22334 |
gelijkspelen |
gelijkspelen:
gelijk spelen (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan] [N 112 (2006)] || Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23206 |
geloof |
geloof:
geluuf (Q001p Zonhoven),
gəlu:f (Q001p Zonhoven),
hi het sə gəlūf fərlōrn (Q001p Zonhoven)
|
Geloof. [ZND 01 (1922)] || Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
geluven (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
gəly(3)̄və (Q001p Zonhoven),
gəly‧vən (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] || Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|