e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gele lupine filipinen: flø`pine (Zonhoven) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gele narcis paasbloem: paasbloem (Zonhoven), z. L.J. p. 70  pòòësbloo.m (Zonhoven) gele narcis || narcis (gele) III-4-3
geleding lid: leǝt (Zonhoven), lē.t (Zonhoven) Het deel van de graanstengel dat zich tussen twee knopen bevindt. Zie afbeelding 2, d. [JG 1a; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
geleidingsbomen guiden: gidǝn (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Waterschei]) Houten geleidingsbomen of stalen geleidingsbalken die aan de schachtbalken zijn bevestigd en ervoor zorgen dat de liftkooien en skips tijdens hun op- en neergaande beweging op hun plaats blijven. Volgens de invuller uit L 417 zijn de "guiden" die men in de mijn in Waterschei gebruikt van hout en is de "guidenage" in de mijn van Zwartberg van ijzer. [N 95, 96; monogr.] II-5
gelezen mis gelezen mis: gelèzen més (Zonhoven), leesmis: liēsmøs (Zonhoven) Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gelijken (op) gelijken: gelēͅkən (Zonhoven), trekken: trekken (Zonhoven), trekə (Zonhoven) gelijken [ZND 25 (1941)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)] III-4-4
gelijkspel boef: Z(h)öbbe bòf gespilt: Het spel eindigde onbeslist.  bòf (Zonhoven), staande: An den halleve waos t stòòënde: Bij de rust was de stand gelijk.  stòòënde (Zonhoven) *Staande: 1. Gelijkspel. || Bof: *1. Gelijkspel. III-3-2
gelijkspelen gelijkspelen: gelijk spelen (Zonhoven, ... ) quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan] [N 112 (2006)] || Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)] III-3-2
geloof geloof: geluuf (Zonhoven), gəlu:f (Zonhoven), hi het sə gəlūf fərlōrn (Zonhoven) Geloof. [ZND 01 (1922)] || Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)] III-3-3
geloven geloven: geluven (Zonhoven, ... ), gəly(3)̄və (Zonhoven), gəly‧vən (Zonhoven, ... ) Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] || Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] III-3-3