21326 |
goedkoop |
goedkoop:
das chujəkup (Q001p Zonhoven),
gujekup (Q001p Zonhoven)
|
Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)] || goedkoop [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21512 |
goedkoopst |
bestekoop:
bəstəkup (Q001p Zonhoven)
|
goedkoopst [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21477 |
goedkoper |
beterkoop:
biëtərkup (Q001p Zonhoven)
|
goedkoper [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
goede jong:
tès zu nə gujə joŋ (Q001p Zonhoven),
goede kloot:
goeie klŏĕt (Q001p Zonhoven),
goede slof:
(pantoffel)
goeje slòf (Q001p Zonhoven),
goede sok:
goej zók (Q001p Zonhoven),
goedzak:
ook materiaal znd 24, 22
gutsak (Q001p Zonhoven),
kalf van mozes:
ka.llef vá moozes (Q001p Zonhoven),
lobbes:
löbbe(s) (Q001p Zonhoven),
sok:
zók van ne mins (Q001p Zonhoven),
sus:
sus van ne mins (Q001p Zonhoven),
wammes:
wammes (Q001p Zonhoven)
|
een goeie kloot || goedige kerel || goedzak [ZND 01 (1922)] || goedzak, sul || goeie sul || goeierd || lobbes, goedzak || sul, goedzak || t Is zulk een goeie jongen. [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
24958 |
golf |
baar:
baar (Q001p Zonhoven),
golf:
golf (Q001p Zonhoven)
|
golf, bolle verheffing op de waterspiegel, meestal veroorzaakt door de wind [baar, zwolp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24959 |
golven ww. |
golven:
golven (Q001p Zonhoven)
|
golven (ww), rijzen en dalen van water [gurzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17903 |
gooien |
smijten:
smejətn (Q001p Zonhoven),
smējətn (Q001p Zonhoven),
smijete (Q001p Zonhoven),
smêtən (Q001p Zonhoven),
ij = ¡
smijten (Q001p Zonhoven),
werpen:
werpen (Q001p Zonhoven)
|
Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)] || gooien [goesje] [N 38 (1971)] || niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)] || smijten [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
19570 |
gootsteen |
pompbak:
Verklw. pò.mbékske Zèt¯ den ao.fwás mér ènne pò.mbák
pò.mbák (Q001p Zonhoven),
pompsteen:
pompsteen
pò.mpstien (Q001p Zonhoven),
pò.mstien (Q001p Zonhoven)
|
gootsteen
III-2-1
|
30211 |
gording |
gording:
jǫrdeŋ (Q001p Zonhoven)
|
Zie kaart. Dwarsbalk die met behulp van klossen boven op het spantbeen wordt aangebracht. De gording draagt met haar uiteinden ongeveer 10 cm in de topgevels. Op de gordingen worden in dwarsrichting de kepers bevestigd. Vgl. afb. 49h. Zie voor het woordtype 'worm' ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291 s.v. 'worm', 'den': ø̄Slach van kepers. Ook in Limb. gebruikt overalø̄ en RhWb (ix) (Lieferung 8/9), kol. 576 s.v. 'Wirme', ø̄Dachpfette, auf der die Sparren aufliegen.ø̄ [N 54, 160; monogr.; N 31, 38 add; div.]
II-9
|
24156 |
goudhaantje |
dennenwippertje:
dennewupperke (Q001p Zonhoven),
huishaantje:
h‧oͅəsheͅənkə (Q001p Zonhoven),
huishennetje:
h‧oͅəshenəkə (Q001p Zonhoven)
|
goudhaantje || zinghaantje || zinghaantje, vrouwtje
III-4-1
|