19208 |
grappig |
kluchtig:
ook materiaal znd 24, 26
kləxtex (Q001p Zonhoven),
komiek:
kemik (Q001p Zonhoven),
plezierig:
ook materiaal znd 24, 26
pləziəreͅx (Q001p Zonhoven),
raar:
raoër (Q001p Zonhoven)
|
grappig [ZND 01 (1922)] || grappig, aardig
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
grǭǝs (Q001p Zonhoven)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
20073 |
grasanjer (dianthus plumarius l.) |
pluimpje:
2x
pluimkes (Q001p Zonhoven)
|
grasanjer
III-2-1
|
33661 |
grasland |
groes:
grūš (Q001p Zonhoven)
|
Grasland in het algemeen en ook wel de graslaag of grasmat in het bijzonder. In N 14, 54 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄grond die met gras is begroeid in het algemeen, ook grasland dat niet als weide is aangelegd of als zodanig wordt gebruiktø̄. Volgens een aantal informanten kan groes echter ook ø̄beemdø̄ of ø̄weiø̄ betekenen. [N 14, 54; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; L 19b, 2aI; L 4, 40; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
32883 |
grasmaaimachine |
maaimachine:
mɛ̄mǝšin (Q001p Zonhoven)
|
Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
24158 |
grasmus |
grasmus:
groͅəsmøͅs (Q001p Zonhoven),
grasvogel:
gru:svøgəl (Q001p Zonhoven),
treet:
tre-et (Q001p Zonhoven)
|
grasmus [G 04 (1974)]
III-4-1
|
24159 |
graspieper |
grasvogeltje:
groasveugelke (Q001p Zonhoven),
piepertje:
pieperke (Q001p Zonhoven)
|
graspieper
III-4-1
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
De waa.s óbbe blee.k lègge: de was op het bleekveld leggen
blee.k (Q001p Zonhoven),
nòòë de waa.s kömt (d)e blee.k: na het wassen komt het bleken
blee.k (Q001p Zonhoven),
groes:
groes (Q001p Zonhoven)
|
bleekveld || het bleken || het grasveld waarop men wasgoed te bleken legt [bleek, dries, groes] [N 90 (1982)]
III-2-1
|
33673 |
graszode |
res:
rɛs (Q001p Zonhoven),
ris:
res (Q001p Zonhoven)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
24161 |
grauwe klauwier |
haagekster:
haagiekster (Q001p Zonhoven)
|
grauwe klauwier
III-4-1
|