e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grindweg assenweg: āsəwiech (Zonhoven) Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)] III-3-1
grindx as: āsn (Zonhoven), kiezel: kiəzəl (Zonhoven) grind [ZND 01 (1922)] III-4-4
groeflip lip: løp (Zonhoven) Het uitpuilende leer bij het maken van de groef, schuin in het leer. "Als men een groef snijdt, schuin in het leer, komt er wat leer naar buiten gepuild. Dat is de lip. Overigens is lip een vrij veel gebruikt woord voor elk dun uitstekende deeltje, al naar gelang de omgeving vanzelf duidelijk." (Liedmeier, pag. 17). [N 60, 108] II-10
groefmes gleufmes: gleufmes (Zonhoven) Het mes waarmee men groeven maakt. Volgens de informanten van K 278, L 387 en Q 253 kan dit mes ook een gewoon schoenmakersmes zijn. Liedmeier (pag. 9) heeft het over een speciaal mes met twee uitsteeksels. Deze vorm is handig om een regelmatige en een overal even ver van de rand verwijderde groef te snijden. Zie afb. 46. [N 60, 107] II-10
groei trek: trɛk (Zonhoven) Opgaven voor de uitdrukking "er zit geen groei in". [L 8, 7a; monogr.] I-4
groeien aarden: aarden (Zonhoven), groeien: groeien (Zonhoven), grø̄ǝ (Zonhoven), wassen: wassen (Zonhoven), wāsn (Zonhoven), willen: willen (Zonhoven) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || Groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 106 (2001)] I-4, III-1-1
groeien, wassen groeien: WLD  groeien (Zonhoven, ... ), wassen: WLD  wassen (Zonhoven, ... ) Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)] III-4-3
groen (kleur) groen: greun (Zonhoven, ... ), grijən (Zonhoven), grūū.ën (Zonhoven), gry(3)̄jən (Zonhoven, ... ), gryən (Zonhoven) groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] III-4-4
groene specht maartsveulen: miejarts veuln (Zonhoven), mjaarts veulen (Zonhoven) specht, groene — III-4-1
groenling groenvink: grynjveͅŋk (Zonhoven) groenling III-4-1