21220 |
grindweg |
assenweg:
āsəwiech (Q001p Zonhoven)
|
Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
24933 |
grindx |
as:
āsn (Q001p Zonhoven),
kiezel:
kiəzəl (Q001p Zonhoven)
|
grind [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
31024 |
groeflip |
lip:
løp (Q001p Zonhoven)
|
Het uitpuilende leer bij het maken van de groef, schuin in het leer. "Als men een groef snijdt, schuin in het leer, komt er wat leer naar buiten gepuild. Dat is de lip. Overigens is lip een vrij veel gebruikt woord voor elk dun uitstekende deeltje, al naar gelang de omgeving vanzelf duidelijk." (Liedmeier, pag. 17). [N 60, 108]
II-10
|
31023 |
groefmes |
gleufmes:
gleufmes (Q001p Zonhoven)
|
Het mes waarmee men groeven maakt. Volgens de informanten van K 278, L 387 en Q 253 kan dit mes ook een gewoon schoenmakersmes zijn. Liedmeier (pag. 9) heeft het over een speciaal mes met twee uitsteeksels. Deze vorm is handig om een regelmatige en een overal even ver van de rand verwijderde groef te snijden. Zie afb. 46. [N 60, 107]
II-10
|
32968 |
groei |
trek:
trɛk (Q001p Zonhoven)
|
Opgaven voor de uitdrukking "er zit geen groei in". [L 8, 7a; monogr.]
I-4
|
17541 |
groeien |
aarden:
aarden (Q001p Zonhoven),
groeien:
groeien (Q001p Zonhoven),
grø̄ǝ (Q001p Zonhoven),
wassen:
wassen (Q001p Zonhoven),
wāsn (Q001p Zonhoven),
willen:
willen (Q001p Zonhoven)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || Groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 106 (2001)]
I-4, III-1-1
|
24715 |
groeien, wassen |
groeien:
WLD
groeien (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
wassen:
WLD
wassen (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25026 |
groen (kleur) |
groen:
greun (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
grijən (Q001p Zonhoven),
grūū.ën (Q001p Zonhoven),
gry(3)̄jən (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
gryən (Q001p Zonhoven)
|
groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)]
III-4-4
|
24163 |
groene specht |
maartsveulen:
miejarts veuln (Q001p Zonhoven),
mjaarts veulen (Q001p Zonhoven)
|
specht, groene —
III-4-1
|
24164 |
groenling |
groenvink:
grynjveͅŋk (Q001p Zonhoven)
|
groenling
III-4-1
|