20778 |
groente |
groen:
Veul grËË.ën ië.tˆ ès gezó.nt: veel groente eten is gezond
grūū.ën (Q001p Zonhoven),
groenten:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)
gryn⁄tn (Q001p Zonhoven),
WLD
groenten (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
legume:
Fr. légume
leguum (Q001p Zonhoven),
legumen:
ləgymə (Q001p Zonhoven)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] || groente || groenten [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
33503 |
groente, algemeen |
groente:
WLD
groenten (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
kool:
koel (Q001p Zonhoven),
kulke (Q001p Zonhoven)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] || groente
I-7
|
20777 |
groentesoep |
legumensoep:
leguumesóp (Q001p Zonhoven)
|
groentesoep
III-2-3
|
21328 |
groentevrouw |
groenselvrouwmens:
grynsəlvroməs (Q001p Zonhoven),
groenselwijf:
grynsəlweͅ[i}f (Q001p Zonhoven)
|
groentenvrouw [ZND 01u (1924)], [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21329 |
grof |
grof:
gro.f (Q001p Zonhoven)
|
grof [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
33109 |
grof dorsen |
baarslagen:
bǭ.rslāgǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het grof dorsen of voordorsen bestaat erin dat men het mooiste graan, zonder de schoof te ontbinden, met de hand uitslaat. Dit doet men ofwel tegen een ladder (L 214, 244c, 247, Q 121c; de opgaven zelf ontbreken), of ton (L 270; id.), of tegen de afsluiting tussen dorsvloer en schuurvak, of zonder meer op de dorsvloer (L 387; id.) ofwel door lichtjes met de vlegel, die dan niet te hoog wordt opgeheven, alleen op de kop van de schoven, op de aren dus, te slaan. Soms is er sprake van een apart voor dit doel gemaakte constructie; zie het lemma ''geselblok'' (6.1.7). Wanneer men de schoven goed kan uitslaan, zodat er geen graankorrels in de aren blijven zitten, wordt het grof of voorgedorste stro als dekstro gebruikt. Als er nog korrels in de aren zitten, gebruikt men deze als varkens- of schapevoer (het wordt klapstro genoemd in L 290) of moet men ze nog met de vlegel nadorsen (fǭt˱Jr˱ geeft men hiervoor op in Q 196 en 196a). Het voorgedorste graan doet dienst als zaaigraan. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [dorsen] zie men het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 15a en 15b; JG 1a, 1b, 1d, 2c; monogr.]
I-4
|
17547 |
grof gebouwd |
struis:
struis (Q001p Zonhoven)
|
Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof, zwaar). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
dikke kwakkel:
dikke kwakkel (Q001p Zonhoven),
gendarme:
zandeͅrəm (Q001p Zonhoven),
machochel:
maxoxəl (Q001p Zonhoven),
tas:
teͅs (Q001p Zonhoven),
zo iet dik:
zoe iet dik (Q001p Zonhoven)
|
Hoe heet een dik en log vrouwmens (machochel, machoechel, of iets anders) ? [ZND 38 (1942)] || hoe heet een sterk gebouwde vrouw (soms: tes, tas, enz.) [ZND 05 (1924)]
III-1-1
|
33110 |
grof gedorst stro |
baarslag:
bǭ.rslǭ.x (Q001p Zonhoven)
|
Het stro dat overblijft na het voordorsen. Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma. De benaming komt voor in enkele spreekwoorden over een schrale lente: als de zon op 2 februari, Maria Lichtmis, schijnt, moet de herder het grof gedorst stro bewaren, want hij zal zijn schapen moeten bijvoederen. Bij voorbeeld: in L 288: "Schijnt de zon met Lichtmis op de toren, scheper bewaar de oorden" of in L 294: "Lichtmis hel en klaor; sjieper bewaor dien oarte", of in L 322a en 330: "Sint Maria Leechmis de zon sjient op ''t altaor; sjeper neem dien horte waor." Zie voor de fonetische documenatie van het woord(deel) [schoof] het lemma ''garve'', ''gebonden schoof'' (4.6.4). [N 14, 16; JG 1a, 1b -gedeeltelijk-, 1d, 2c; monogr.]
I-4
|
19979 |
grommen |
grozen:
grozen (Q001p Zonhoven),
grōzn (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
grommen ve hond || Hoe noemt u een dof, laag, grommend geluid voortbrengen, gezegd van honden (grauwelen, gronzen, grommen, grozen, grollen) [N 83 (1981)] || kwaad grommen
III-2-1
|