e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote hoeveelheid, hoop grote hoop: groeten hoep (Zonhoven), hoop: hup (Zonhoven), hyp (Zonhoven) een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || hoop [ZND 01 (1922)] III-4-4
grote hostie grote hostie (<lat.): groete hostie (Zonhoven, ... ) De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)] III-3-3
grote knikker kogel: Lb. Id. kogel: "In Zonhoven spelen de kinderen nog met ronde kogelballen, die daar door den bellengieter gegoten worden".  koo.gel (Zonhoven), koning: Z. ook o. knikker, (1). - Vgl. pag. 230: knikker: knikker 1. z.o. klits 1, *klitser-, *klitsen-, kogel 2, koning 2, *maai1, schieter-schieten.  keu.ning (Zonhoven), schieter: Afl. sub schieten.  schīē.ëter (Zonhoven), Vgl. maai, klitser.  schiətər (Zonhoven) Kogel: 2. Schieter in het knikkerspel (dikke, ronde, meestal metalen kogel). || Koning: *2. (Knikkerspel) Schieter: de glazen knikker of stalen kogel waarmee men de knikkers van de tegenpartij uit het perkje of kuiltje trachtte te schieten of de schieter van de tegenpartij trachtte te raken. || Schieter, knikker om mee te schieten. || Schieter: Stenen knikker. III-3-2
grote lijster dikke kluister: dikke klöster (Zonhoven), klöster, dobbel of dikke (Zonhoven), dobbel kluister: klöster, dobbel of dikke (Zonhoven), haaglijster: hōͅxlɛjstər (Zonhoven), kluster: kløͅstər (Zonhoven) grote lijster III-4-1
grote schoonmaak grote schoonmaak: groete schoenmaok (Zonhoven) Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)] III-2-1
grote trom grosse caisse (fr.): grosse-caisse (Zonhoven) een grote trom [trombol] [N 112 (2006)] III-3-2
grote weegbree ganzentong: ganzentong (Zonhoven), ganzetongen: ganzetongen (Zonhoven), rattenstaart: rattenstaarten (Zonhoven), (Plantago major): wegens de staartvormige bloeiwijze: z. L.J. p. 103-104  rattestért (Zonhoven), rattestaart: ratǝstɛrt (Zonhoven) grote weegbree || Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben. || weegbree (grote) I-5, III-4-3
grote wolk bonk: bank (Zonhoven) grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)] III-4-4
grove stem grove stem: ən grōf stəm (Zonhoven) grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1
guit vlugge, een -: cf. WNT XXI, kol. 2529 s.v. "vlug (II) - vlugge"3. kwajongen, schalk, guit  vlöch (Zonhoven), vlök (Zonhoven) guit, snaak, rakker, deugniet III-1-4