e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
guit, schalk guit: ook materiaal znd 24, 35  goet (Zonhoven), strop: stroͅp (Zonhoven) guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-1-4
gulden gulden: guelden (Zonhoven), gəl⁄n (Zonhoven) gulden [ZND 35 (1941)] III-3-1
gulden mis gulden mis: de guelden mus (Zonhoven), də gəl⁄ə mə:s (Zonhoven) Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)] III-3-3
gulp van een broek gaar: gaoër (Zonhoven) gaar: gulp, broeksluiting III-1-3
gulzig gulzig: gulzig (Zonhoven) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] III-2-3
gunnen gunnen: gunn (Zonhoven) gunnen III-1-4
gutsbeitel guts: gøts (Zonhoven) Een beitel met een blad dat in dwarsdoorsnede een meer of minder gebogen vorm heeft. De snede bevindt zich aan de holle of aan de bolle zijde van het beitelblad. De gutsbeitel wordt gebruikt voor het steken van ronde vormen en, volgens de respondent uit Rothem (Q 99*), voor het groter maken van reeds geboorde gaten. Zie ook afb. 69 en de lemmata ɛfermetgutsɛ en ɛsteekgutsɛ.' [N 47, 11a; N 53, 39a-c; A 32, 2; monogr.] II-12
guur, kil en schraal weer kil (weer): kil (Zonhoven), killig (weer): kelleg (Zonhoven), kelleX (Zonhoven), kälex wējər (Zonhoven), käləX (Zonhoven), kɛlex (Zonhoven), killig zuur: keͅlləg ziēͅr (Zonhoven), koel (weer): kuul (Zonhoven), ky.l (Zonhoven), kyl (Zonhoven), kül (Zonhoven), zuur (weer): zuur (Zonhoven), zūr ziēͅr (Zonhoven) kil [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] III-4-4
haagappel bikbeer: bikberen (Zonhoven), bikkenbrood: z. L.J. p 65  bikkebroet (Zonhoven), hennenbik: eigenl. bik (eten) voor de hennen (kippen): de kippen zullen de afgevallen bessen wel lusten: z. L.J. p. 65  hinnebik (Zonhoven), meelappeltje: meelappeltje (Zonhoven), mikkenbrood: mikkebrood (Zonhoven), z. L.J. p 65  mikkebroet (Zonhoven), zie ook ZND01, a-m en u 79, apart ingevoerd  mekəbrut (Zonhoven), zie ook ZND24, 039c, apart ingevoerd  mekkəbrud (Zonhoven), rood beertje: -  roeibeerkens (Zonhoven), tekenbrood: zie ook ZND01, a-m en u 79, apart ingevoerd  tekəbrut (Zonhoven) haagappel [ZND 01u (1924)] || haagappel, kleine steenvrucht vd haag- of meidoorn [ZND 24 (1937)] || haagdoorn || kleine rode besjes aan de meidoorn [snottebelle] [N 38 (1971)] || meelappeltje, vrucht van de meidoorn || meidoorn, vrucht (Crataegus) [DC 69 (1994)] III-4-3
haagbeuk heggenstruik: ukkestrauk (Zonhoven), heulenteul: hullentul (Zonhoven), wiantenhout: z. L.J. p. 33 en L.I. o. heuten hout soort van dwergbeuk: t hout dient tot het maken van vleugels (i.e. dorsvleugels  eu.jntṇhóó.t (Zonhoven), eu.jntṇóó.t (Zonhoven), wia.ntenhóó.t (Zonhoven), wia.ntenóó.t (Zonhoven) haagbeuk (carpinus betulus) [ZND 35 (1941)] || haagbeukenhout || heulenteer III-4-3