24876 |
haagwinde |
hazewinde:
haozewĭnt (Q001p Zonhoven),
hǭzǝwent (Q001p Zonhoven),
pispot:
pespǫt (Q001p Zonhoven),
pispot (Q001p Zonhoven),
pispott⁄n (Q001p Zonhoven),
pispotje:
(convolvulus sepium L. etym. (e.d.), zie boek
pispöt⁄te (Q001p Zonhoven),
3x
pispot(-je/-teken) (Q001p Zonhoven),
pispotten:
pespøt (Q001p Zonhoven),
pespǫtǝ (Q001p Zonhoven),
windrank:
wē̜ǝnrēǝ (Q001p Zonhoven),
windring:
weͅənre͂ə (Q001p Zonhoven),
-
weənreə (Q001p Zonhoven)
|
Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde || hagewinde [ZND 01 (1922)]
I-5, III-4-3
|
29637 |
haam |
haam:
hǭm (Q001p Zonhoven)
|
Kraagvormig halsjuk van een trekpaard dat op de schouderbladen rust en zich met de bewegende schouders kan meebewegen. Het bestaat voornamelijk uit twee gebogen haamspanen (cf. lemma Haamspanen) die door middel van een haamslot (cf. lemma Haamslot) aan elkaar worden vastgemaakt. Om de nek van het paard te beschermen zijn aan de binnenkant van de haamspanen kussens aangebracht (cf. lemma Haamkussen). Aan de trekhaken van het haam (cf. lemma Trekhaken, trekogen) worden de strengen bevestigd (cf. lemma Strengen) waarmee het paard trekt. Het woord is in heel Limburg mannelijk. [JG 1a, 1b; N 13, 1; L 1 a-m; L 26, 1; R 3, 60; S 12; monogr.]
I-10
|
33949 |
haamkussen |
haambalken:
hǭmbɛlǝk (Q001p Zonhoven),
kussen:
kø̜̄sǝ (Q001p Zonhoven),
kussens:
kø̜̄sǝs (Q001p Zonhoven)
|
De met stro of paardehaar gevulde binnenbekleding van het haam die voorkomt dat de nek van het paard doorgeschaafd wordt. Zie ook lemma Kussenleder. Daar het twee kussens betreft, zijn veel opgaven in het meervoud. [JG 1a, 1b; N 13, 3; N 36, 15; monogr.]
I-10
|
33953 |
haamoren |
platen:
plǭtǝ (Q001p Zonhoven)
|
De twee boven de kap uitstekende delen van de haamspanen. [JG 1a; N 13, 9; N 36, 9a]
I-10
|
33956 |
haamslot |
slot:
slōu.t (Q001p Zonhoven)
|
Slot of scharnier onder aan het haam waarmee de uiteinden van de haamspanen worden vastgemaakt. [JG 1a; N 13, 7]
I-10
|
33948 |
haamspanen |
spanen:
spōǝ.nǝn (Q001p Zonhoven)
|
De twee doorgaans houten hoofdbestanddelen van het haam die de hals van het paard omsluiten. Ze worden uit elkaar geschoven om het haam op te zetten en vastgemaakt door het haamslot (cf. lemma Haamslot). Op deze haamspanen zijn de trekhaken of trekogen bevestigd (cf. lemma Trekhaken, trekogen) waaraan de strengen worden vastgemaakt. Het meervoud van spaan kan door een uitgang (een letter of lettergreep achter de stam van het woord; -s, -en, -er,...) en/of umlaut (klinkerwijziging) gevormd worden. Voor de volgende plaatsen werden beide mogelijkheden opgegeven, die ook allebei zijn opgenomen: L 271, L 295, P 57, P 58, P 118, P 175, Q 71, Q 101, Q 111, Q 157a, Q 182, Q 204. In het grootste gedeelte van het umlautgebied hebben we te maken met een klankwettige umlaut van Wg â , maar in West-Haspengouw en in het noorden van Nederlands-Limburg gaat het om een analoge umlaut in de meervoudsvorming van woorden met Wg â, zoals bij p‹l ''paal'' - p›l ''palen''. Bovendien zijn, wat betreft de gegevens uit bron JG 1a, 1b, zowel enkelvouds- als de meervoudsvormen opgenomen, om meer gegevens aan te bieden over de meervoudsvorming d.m.v. een uitgang en/of umlaut. [JG 1a, 1b, 2b, 2b, 2c; N 13, 2; N 36, 8; monogr.]
I-10
|
34471 |
haan |
haan:
hān (Q001p Zonhoven),
hāǝn (Q001p Zonhoven),
hō.n (Q001p Zonhoven),
hǫǝn (Q001p Zonhoven)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
17748 |
haar |
haar:
də hoər krolə (Q001p Zonhoven),
də huoͅr kroͅln (Q001p Zonhoven),
ho.ər (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
haar [ZND 01 (1922)] || haar (op het hoofd) [RND] || het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
18726 |
haarborstel |
haarborstel:
hòòërborstel (Q001p Zonhoven)
|
Haarborstel. Een borstel om de haren mee te kammen. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18404 |
haarcrème |
haarcrme:
hòòërcrème (Q001p Zonhoven),
haarlak:
hoarlak (Q001p Zonhoven)
|
crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 86 (1981)] || Haarcrème. Crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 114 (2002)]
III-1-3
|