22777 |
hinkelblokje |
perksteen:
pɛrkstin (Q001p Zonhoven),
scherf:
scherf (Q001p Zonhoven),
schɛrəf (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
hinkele (Q001p Zonhoven),
hinken:
hênke (Q001p Zonhoven),
Perkske hinken, zie perk.
hɛŋkə (Q001p Zonhoven),
Sub hinken, (2). Mnl. hinken, henken.
hè.nke (Q001p Zonhoven),
hinkeperken:
hänkəpɛrkə (Q001p Zonhoven),
perkhinken:
pɛrkhenken (Q001p Zonhoven),
pɛrəkheenke (Q001p Zonhoven),
perkjehinken:
pɛrəkskənheenkə (Q001p Zonhoven),
Sub perk, (2).
perkske hinken (Q001p Zonhoven),
Sub perk: z.o. hinken, (2.).
pé.rrekske hènke (Q001p Zonhoven),
springen:
/
sprengen (Q001p Zonhoven)
|
/ [SND (2006)] || Hinkelen: Kinderspel, waarbij de kinderen al hinkelend een steentje of houtje volgen dat zij van het ene vak van de hinkelbaan naar het volgende voortschoppen. || Hinken. || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] || Meisjesspel waarin men van het ene perkje naar het andere springt op een voet. || Perkje hinken.
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
hēͅŋkə (Q001p Zonhoven),
heͅŋkən (Q001p Zonhoven),
häŋkə (Q001p Zonhoven),
hênken (Q001p Zonhoven),
hɛnjken (Q001p Zonhoven)
|
hinken [ZND 01 (1922)] || Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
ruchelen:
rø̜xǝlǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
22838 |
hobbelpaard |
paardje:
/
paardje (Q001p Zonhoven),
schokkepaard:
Vgl. pag. 171: hobbelpaard, z.o. *schokkepaard.
schókkepiárt (Q001p Zonhoven),
schokkepoei:
/
schokkepoei (Q001p Zonhoven)
|
*Schokkepaard: Hobbelpaard. || / [SND (2006)] || schommelpaard [SND (2006)]
III-3-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hōē.ët (Q001p Zonhoven),
hut - hy (Q001p Zonhoven),
huət (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
hû.ət (Q001p Zonhoven),
ōōzen hōēd, vaoder zennen hōēd, mōēder hurren hōēd (Q001p Zonhoven),
ōōzen hōēd, vaojer zennen hōēd, mōēder hurren hōēd (Q001p Zonhoven),
ōōzen hōēd, vaor zennen hōēd, mōēder hurren hōēd (Q001p Zonhoven),
trieneke hurren hōēd, kobes zennen hōēd (Q001p Zonhoven),
trieneke hurren hōēd, zjaak zennen hōēd (Q001p Zonhoven),
trieneke hurren hōēḍ, koob zennen hōēḍ (Q001p Zonhoven)
|
hoed [RND] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)] || Hoed. Het is ... hoed. [ZND 44 (1946)] || Hoed. Is die hoed voor u, Jef? [ZND 09 (1925)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
stoofbuis:
Scherts.; ss. sub stoof.
stoofbuisj (Q001p Zonhoven)
|
- **stoofbuis: (scherts.) hoge hoed
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hydn (Q001p Zonhoven),
hyjǝ (Q001p Zonhoven),
hyjǝn (Q001p Zonhoven),
hȳ.ǝ (Q001p Zonhoven),
hȳjǝ (Q001p Zonhoven),
hȳjǝn (Q001p Zonhoven)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
33804 |
hoef |
hoef:
huf (Q001p Zonhoven),
hū.f (Q001p Zonhoven)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
34099 |
hoef van de koe |
teen:
tinǝn (Q001p Zonhoven)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|