29817 |
holle steen |
dallesteen:
dalstin (Q001p Zonhoven),
lochtsteen:
loxtstin (Q001p Zonhoven)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|
24323 |
hom |
melk:
melk (Q001p Zonhoven)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hommel (Q001p Zonhoven),
homɛl (Q001p Zonhoven),
ook in ZND 01, a-m
hommel (Q001p Zonhoven)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
homp (Q001p Zonhoven)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
kloͅt (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
beller:
beͅələr (Q001p Zonhoven),
hond:
hond (Q001p Zonhoven),
hōͅnd (Q001p Zonhoven),
hoͅnd (Q001p Zonhoven),
hoͅnt (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven)
|
blaffende hond || hond [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND 21 (1936)], [ZND m], [ZND m]
III-2-1
|
25262 |
hond, maat van 1400 m2 of 100 roeden |
zille:
Opm. vrouwelijk: (-e).
zil (Q001p Zonhoven)
|
landmaat van 100 kleine roeden
III-4-4
|
19782 |
hondenhok |
hondskot:
hoͅnskoͅt (Q001p Zonhoven),
hoͅntskoͅt (Q001p Zonhoven)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|
34567 |
hondenkar |
hondskar:
honskɛr (Q001p Zonhoven),
hǫnskār (Q001p Zonhoven)
|
Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr]
I-13
|
21043 |
honing |
honing:
hoǝneŋ (Q001p Zonhoven),
hoǝnęŋ (Q001p Zonhoven),
hōneŋ (Q001p Zonhoven),
hōwǝneŋ (Q001p Zonhoven)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|