e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
holle steen dallesteen: dalstin (Zonhoven), lochtsteen: loxtstin (Zonhoven) Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c] II-8
hom melk: melk (Zonhoven) Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)] III-4-2
hommel hommel: hommel (Zonhoven), homɛl (Zonhoven), ook in ZND 01, a-m  hommel (Zonhoven) Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [ZND 27 (1938)] III-4-2
homp brood homp: homp (Zonhoven) homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)] III-2-3
homp, brok, klont klot: kloͅt (Zonhoven, ... ) kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
hond beller: beͅələr (Zonhoven), hond: hond (Zonhoven), hōͅnd (Zonhoven), hoͅnd (Zonhoven), hoͅnt (Zonhoven, ... ) blaffende hond || hond [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND 21 (1936)], [ZND m], [ZND m] III-2-1
hond, maat van 1400 m2 of 100 roeden zille: Opm. vrouwelijk: (-e).  zil (Zonhoven) landmaat van 100 kleine roeden III-4-4
hondenhok hondskot: hoͅnskoͅt (Zonhoven), hoͅntskoͅt (Zonhoven) hondenhok [ZND 38 (1942)] III-2-1
hondenkar hondskar: honskɛr (Zonhoven), hǫnskār (Zonhoven) Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr] I-13
honing honing: hoǝneŋ (Zonhoven), hoǝnęŋ (Zonhoven), hōneŋ (Zonhoven), hōwǝneŋ (Zonhoven) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6