33437 |
hooizolder, koestalzolder, schelf |
hooischelf(t):
hui̯sxɛlǝf (Q001p Zonhoven),
schelf(t):
sxɛ.lǝf (Q001p Zonhoven)
|
De boven de koestal gelegen zolder, waar meestal hooi bewaard wordt. Het komt voor dat deze zolder deel uitmaakt van de schuur of alleen vanuit de schuur bereikbaar is. Vandaar benamingen die eigenlijk horen bij een zolder in de schuur. De zoldering boven de koeien is vaak een schelf en bestaat uit een of twee lagen rondhout, los op de gebintbalken gelegd, die worden afgedekt met takkenbossen of horden en soms nog dichtgesmeerd met stro en leem. Bij grotere bedrijven is deze zoldering ook wel gemetseld in kleine bogen. De koestalzolder heeft dan wel voordeel van de warmte van de koeien, maar geen nadeel van de opstijgende damp. Een dergelijke schelf wordt gebruikt om hooi op te bergen, vaak ook stro en een enkele keer ook (ongedorst) graan. Een schelf kan op verschillende plaatsen in bedrijfsgebouwen voorkomen. Opgemerkt zij, dat schelf(t) in Q 90, 174, 177, 178 en 179 de benaming is voor "afdak, karschop, wagenloods". Uit het feit dat voor die plaatsen schelf(t) ook voor hooiberging werd opgegeven, mag men afleiden dat het hooi daar in de "schuil" of onder een daarop gelijkend afdak werd bewaard. De benamingen voor de zolder in het algemeen en voor de graanzolder worden behandeld in de aflevering over het boerenhuis (I.7). De benaming hooizolder moet beschouwd worden als een recent neologisme, zeker in Belgisch Limburg. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 16. [N 5A, 55; N 4A, 13d en 13e; N 5, 84, 85, 90 en 91; JG 1a, 1b en 2c; A 7, 32; A 16, 5a; L 42, 24; L 47, 8a; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; Gwn 4, 9; Wi 17; monogr.; add. uit N 5A, 58b; A 44, 21h; L B2, 292]
I-6
|
22673 |
hoorn |
hoorn:
hōərn (Q001p Zonhoven)
|
Hoorn: Bep. muziekinstrument.
III-3-2
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hō.rǝn (Q001p Zonhoven),
hōrn (Q001p Zonhoven),
hōrǝn (Q001p Zonhoven),
hōu̯ǝrn (Q001p Zonhoven),
hǫǝrǝ (Q001p Zonhoven)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
30875 |
hoos, hausse |
hoos/hausse:
hōs (Q001p Zonhoven)
|
Een stukje leer, met schuins afgeschalmde kanten, dat op een leest wordt gelegd. Hierdoor kan men de wreefpartij wat ruimer maken. [N 60, 188a; N 60, 187a]
II-10
|
24169 |
hop |
hop:
hop (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
stinkhop:
stinkhop (Q001p Zonhoven)
|
hop || hop (vogel)
III-4-1
|
18841 |
hopen |
hopen:
hóópə (Q001p Zonhoven)
|
hopen
III-1-4
|
19675 |
hor |
vliegendraad:
vlīgəndruoͅt (Q001p Zonhoven),
zeef:
zeef (Q001p Zonhoven)
|
een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
25136 |
horizon |
horizon:
horizon (Q001p Zonhoven)
|
horizon, de lijn waar hemel en aarde elkaar lijken te raken [einder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18233 |
horloge |
horloge:
(h)erloo.ëzje (Q001p Zonhoven),
horloge (Q001p Zonhoven),
hèrlozn (Q001p Zonhoven),
ən gō hoͅlōžn (Q001p Zonhoven),
ən gō hərlōzən (Q001p Zonhoven),
’n go hərlozjən (Q001p Zonhoven),
’n goo horloge (Q001p Zonhoven)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)] || horloge [ZND 01 (1922)] || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
horzelvoet:
horselvoet (Q001p Zonhoven)
|
Misvormde voet (hompelvoet, horrelvoet, paardevoet, klompvoet). [N 107 (2001)]
III-1-2
|