e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hotsen hotsen: hotsen (Zonhoven, ... ) hotsen [ZND 01 (1922)] || Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, hobbelen, stokken) [N 108 (2001)] || zachtjes schokken in of op een voertuig op een hobbelige weg (botteren, bottelen) [N 90 (1982)] III-1-2, III-3-1
houden houden: haəgən (Zonhoven) houden, houwen [ZND 01 (1922)] III-1-2
houden van fel zijn bet: fəl bet iəmant zejən (Zonhoven), fəl zɛjən (Zonhoven), houden van: hieje huljt veul va vaoder en moeder, van pa en ma, van noŋk en tant, vanne miester enne geboer, vanne schrijnewerker (Zonhoven), hieje hult veul va vaor en moder, van pa en mem, van noŋk en tant, vanne Miester enne geboer, vannen tummerman (Zonhoven), van iəmant ha͂gə (Zonhoven), liefhebben: lief həbən (Zonhoven) Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)] || Liefhebben. [ZND 01 (1922)] III-3-1
houtduif bosduif: bosduif (gew.uitspr.) (Zonhoven), wilde duif: wil douf (Zonhoven), Vgl. pag. 178: houtduif, z.o. *wilde duif.  wil` douf, wul` douf (Zonhoven) *Wilde duif: Houtduif. || houtduif III-3-2, III-4-1
houten eg houten [eg]: hǭtǝ [eg] (Zonhoven) De oude drie- of vierhoekige eg met houten hoofd- en dwarsbalkjes, waarin houten, later ook ijzeren tanden zaten; zie afb. 51, 52, 53 en 54. Waar men een houten eg gebruikte als onkruideg en/of als zaadeg, is aangegeven in de desbetreffende lemmata. Hieronder is de vorm die de houten eg ter plaatse kon hebben, voorgesteld door de tekens ‚àÜ en vierkant. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2
houten hamer houten hamer: hø̜tǝn hǫmǝr (Zonhoven) Hamer die geheel uit hardhout is vervaardigd. Zie ook afb. 89. De houten hamer wordt onder meer gebruikt bij bepaalde soorten beitels en om houtverbindingen aan te slaan. [N 53, 127; L 1a-m; monogr.] II-12
houten klosje schietloodblok: sxītlut˱blok (Zonhoven) Houten klosje met daarin een geboord gat waarlangs het touw met aan de onderzijde het gewicht van het schietlood, naar beneden kan zakken. Zie ook afb. 29. [N 30, 11b; monogr.] II-9
houten leest zachte leest: zachte leest (Zonhoven) De houten leest waar geen ijzer aan zit. Zie afb. 11. [N 60, 185b; N 60, 244b] II-10
houten likker houten blok: hǫwtǝn blǫk (Zonhoven) Het houten polijstinstrument of de houten representant van meestal ijzeren polijstinstrumenten. Zie afb. 60. [N 60, 135b; N 60, 137b; N 60, 138b] II-10
houten pen pin: pen (Zonhoven) Elk van de houten pennen die de schoenmaker gebruikt om de zolen aan de schoen vast te maken. [N 60, 199a] II-10