19427 |
huisvuil |
vuil:
D؉ët (d)á vóó.ël ¯ns de mösthoep óp: gooi het vuil op de mesthoop ¯t groet vóó.ël mȉ.ëgië.ven aonne vóó.ëlkaar: het omvangrijkste vuilnis meegeven met de vuilniskar
vóó.ël (Q001p Zonhoven),
vuiligheid:
Hoot (d)ij vóó.ëlichets mér óp nen hoep: Gooi die vuilnis maar op een hoopje
vóó.ëlichet (Q001p Zonhoven),
vuiligheids:
Hoot (d)ij vóó.ëlichets mér óp nen hoep: Gooi die vuilnis maar op een hoopje
vóó.ëlichets (Q001p Zonhoven)
|
vuilnis
III-2-1
|
23732 |
huiszegen |
huiszegen:
houzeszegen (Q001p Zonhoven)
|
De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24173 |
huiszwaluw |
steenzwaluw:
steenzwaluw (gew.uitspr.) (Q001p Zonhoven),
zwaluw:
zwaluw (gew.uitspr.) (Q001p Zonhoven)
|
huiszwaluw
III-4-1
|
17997 |
huiveren |
bibberen:
bubberen (Q001p Zonhoven),
rijderen:
rērn (Q001p Zonhoven),
rērṇ (Q001p Zonhoven),
rijeren (Q001p Zonhoven),
rijeren van... (Q001p Zonhoven),
räirən (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
rêdere (Q001p Zonhoven),
rêderen (Q001p Zonhoven),
schuiveren:
schuiveren (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
schy.vərṇ (Q001p Zonhoven)
|
huiveren [ZND 01 (1922)] || Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
28008 |
hulphouwer |
tweede ouvrier:
twidǝ uvri (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Eisden])
|
Voordat men houwer wordt, is men in de Nederlandse mijnen eerst leerling-houwer, hulphouwer A en hulphouwer B geweest. Leerling-houwer is men gedurende zes maanden; hulphouwer A heeft een opleidingstijd van één jaar. Hulphouwer B wordt men als men 15 maanden als hulphouwer A in opleiding is geweest tot houwer (MBK I pag. 6). Al naar gelang de functie krijgt men 70%, 80%, 90% of 95% van het houwersloon. [N 95, 144; N 95, 143; monogr.]
II-5
|
28176 |
hulpventilator |
kleine ventilateur:
klēnǝ vɛntilatø̄r (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Domaniale])
|
Ventilator waarmee de lucht wordt ververst op ondergrondse werkpunten die niet zijn voorzien van een doortrekkende luchtstroom. [N 95, 208; monogr.]
II-5
|
24572 |
hulst |
hulst:
hu.lst (Q001p Zonhoven),
hulst (Q001p Zonhoven),
hulzenhout:
hu.lzenhóó.t (Q001p Zonhoven),
u.lzenóó.t (Q001p Zonhoven),
pikkelblaren:
pikkelblaren (Q001p Zonhoven)
|
[DC 76 (2002)]hulst
I-7, III-4-3
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
huppelen (Q001p Zonhoven)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
(zich) hurken:
hørəkən (Q001p Zonhoven)
|
hurken [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
22405 |
hutselen |
schudden:
schudden (Q001p Zonhoven)
|
schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren] [N 112 (2006)]
III-3-2
|