e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huisvuil vuil: D؉ët (d)á vóó.ël ¯ns de mösthoep óp: gooi het vuil op de mesthoop ¯t groet vóó.ël mȉ.ëgië.ven aonne vóó.ëlkaar: het omvangrijkste vuilnis meegeven met de vuilniskar  vóó.ël (Zonhoven), vuiligheid: Hoot (d)ij vóó.ëlichets mér óp nen hoep: Gooi die vuilnis maar op een hoopje  vóó.ëlichet (Zonhoven), vuiligheids: Hoot (d)ij vóó.ëlichets mér óp nen hoep: Gooi die vuilnis maar op een hoopje  vóó.ëlichets (Zonhoven) vuilnis III-2-1
huiszegen huiszegen: houzeszegen (Zonhoven) De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)] III-3-3
huiszwaluw steenzwaluw: steenzwaluw (gew.uitspr.) (Zonhoven), zwaluw: zwaluw (gew.uitspr.) (Zonhoven) huiszwaluw III-4-1
huiveren bibberen: bubberen (Zonhoven), rijderen: rērn (Zonhoven), rērṇ (Zonhoven), rijeren (Zonhoven), rijeren van... (Zonhoven), räirən (Zonhoven, ... ), rêdere (Zonhoven), rêderen (Zonhoven), schuiveren: schuiveren (Zonhoven, ... ), schy.vərṇ (Zonhoven) huiveren [ZND 01 (1922)] || Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] III-1-2
hulphouwer tweede ouvrier: twidǝ uvri (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden]) Voordat men houwer wordt, is men in de Nederlandse mijnen eerst leerling-houwer, hulphouwer A en hulphouwer B geweest. Leerling-houwer is men gedurende zes maanden; hulphouwer A heeft een opleidingstijd van één jaar. Hulphouwer B wordt men als men 15 maanden als hulphouwer A in opleiding is geweest tot houwer (MBK I pag. 6). Al naar gelang de functie krijgt men 70%, 80%, 90% of 95% van het houwersloon. [N 95, 144; N 95, 143; monogr.] II-5
hulpventilator kleine ventilateur: klēnǝ vɛntilatø̄r (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Domaniale]) Ventilator waarmee de lucht wordt ververst op ondergrondse werkpunten die niet zijn voorzien van een doortrekkende luchtstroom. [N 95, 208; monogr.] II-5
hulst hulst: hu.lst (Zonhoven), hulst (Zonhoven), hulzenhout: hu.lzenhóó.t (Zonhoven), u.lzenóó.t (Zonhoven), pikkelblaren: pikkelblaren (Zonhoven) [DC 76 (2002)]hulst I-7, III-4-3
huppelen huppelen: huppelen (Zonhoven) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)] III-1-2
hurken (zich) hurken: hørəkən (Zonhoven) hurken [ZND 01 (1922)] III-1-2
hutselen schudden: schudden (Zonhoven) schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren] [N 112 (2006)] III-3-2