24556 |
jeneverbes |
beer:
-
be:r (Q001p Zonhoven),
bekelaar:
bekelaar (Q001p Zonhoven),
-
biekəlier (Q001p Zonhoven),
knoppershoutbeer:
knøpərshōͅtbeir (Q001p Zonhoven),
moerbeer:
moerbeeren (Q001p Zonhoven)
|
jeneverbes || jeneverbes (Juiniperus communis L.) [ZND 34 (1940)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [ZND 49 (1958)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de vrucht [ZND 49 (1958)]
III-4-3
|
20405 |
jeugd, jongelieden |
jong, de -:
de jòng (Q001p Zonhoven),
jonge mensen:
jóng mense (Q001p Zonhoven),
jongvolk:
jò.nk vó.llek (Q001p Zonhoven),
jonkheid:
jonkhed (Q001p Zonhoven),
tjongvolk:
tjóngkfòllək (Q001p Zonhoven)
|
jeugd, dat is goed voor de jeugd (de jonge lieden) [ZND 36 (1941)] || jongeren || opgroeiende jongens en meisjes
III-2-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
jøkən (Q001p Zonhoven)
|
jeuken [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18086 |
jicht |
jicht:
jeucht (Q001p Zonhoven),
jø.cht (Q001p Zonhoven)
|
jicht [ZND 01 (1922)] || reumatiek: hoe heet de gewrichtspijn die vooral bij bejaarde mensen voorkomt (fr. rhumatisme) ? [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (Q001p Zonhoven),
Van Fr. joujou.
joejoe (Q001p Zonhoven)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)] || Jojo: Klimtol: speeltuig bestaande in een schijf die langs een koord, dat eromheen gewonden is, afloopt, en door de traagheid zichzelf weer opwindt.
III-3-2
|
22976 |
jojo add. |
jojon (ww.):
jujuwə (Q001p Zonhoven)
|
Jojoën.
III-3-2
|
22634 |
joker in het kaartspel |
joker:
joker (Q001p Zonhoven),
jōkər (Q001p Zonhoven),
[Met afbeelding].
jooker (Q001p Zonhoven)
|
Een kaart of kaarten die niet meetellen in het spel [bleuze, blanks, blanche]. [N 88 (1982)] || Joker. || Joker: Bep. kaart.
III-3-2
|
20196 |
jong (bijv.nw.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jonk (Q001p Zonhoven),
joonk (Q001p Zonhoven)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)]
III-2-2
|
20310 |
jong (bn.) |
groen:
grūū.ën (Q001p Zonhoven),
jong:
jò.nk (Q001p Zonhoven),
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jonk (Q001p Zonhoven),
joonk (Q001p Zonhoven)
|
jong (bn.) || jong, onervaren || jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
vlug jong:
vløͅgjo.ŋk (Q001p Zonhoven)
|
Jong dat kan vliegen. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|