28272 |
kabelbreuk |
kabelbreuk:
kabelbreuk (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Eisden])
|
[N 95, 90; monogr.]
II-5
|
20628 |
kabeljauw |
kabeljauw:
kabəljōͅu̯ (Q001p Zonhoven)
|
kabeljauw
III-2-3
|
23212 |
kabouter |
alvermannetje:
alvermenneken (Q001p Zonhoven),
kabouter:
nə kaboͅwətər (Q001p Zonhoven),
nə kḁboͅutər (Q001p Zonhoven),
kaboutermannetje:
kaboutərmenneəken (Q001p Zonhoven),
kabötərmènəkn (Q001p Zonhoven)
|
Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] || Kabouter. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
continue:
Fr. contenu
kóntenuu (Q001p Zonhoven),
stoof:
sto.f (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
stōf (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven),
Verklw. steufke
stoof (Q001p Zonhoven)
|
kachel die men bestendig kan laten branden || kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)], [ZND 22 (1936)] || stoof
III-2-1
|
19733 |
kachelpijp |
stoofbuis:
stoofbuisj (Q001p Zonhoven)
|
kachelpijp
III-2-1
|
31566 |
kachelzwartsel |
potlood:
pǫtlut (Q001p Zonhoven)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.]
II-11
|
24296 |
kadaver |
kreng:
kreng (Q001p Zonhoven)
|
Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21191 |
kade |
kaai:
kaai (Q001p Zonhoven)
|
de walkant langs een vaarwater of haven waaraan de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen [kade, kaai, ka, lossing] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22227 |
kaf |
kaf:
kǭ.f (Q001p Zonhoven)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
34492 |
kakelen |
kakelen:
kãkǝln (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
kākǝln (Q001p Zonhoven),
kǭkǝln (Q001p Zonhoven),
kǭkǝlǝn (Q001p Zonhoven),
tateren:
tē̜tǝrn (Q001p Zonhoven)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|