e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kabelbreuk kabelbreuk: kabelbreuk (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden]) [N 95, 90; monogr.] II-5
kabeljauw kabeljauw: kabəljōͅu̯ (Zonhoven) kabeljauw III-2-3
kabouter alvermannetje: alvermenneken (Zonhoven), kabouter: nə kaboͅwətər (Zonhoven), nə kḁboͅutər (Zonhoven), kaboutermannetje: kaboutərmenneəken (Zonhoven), kabötərmènəkn (Zonhoven) Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] || Kabouter. [ZND 01 (1922)] III-3-3
kachel, stoof continue: Fr. contenu  kóntenuu (Zonhoven), stoof: sto.f (Zonhoven, ... ), stōf (Zonhoven, ... ), Verklw. steufke  stoof (Zonhoven) kachel die men bestendig kan laten branden || kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)], [ZND 22 (1936)] || stoof III-2-1
kachelpijp stoofbuis: stoofbuisj (Zonhoven) kachelpijp III-2-1
kachelzwartsel potlood: pǫtlut (Zonhoven) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.] II-11
kadaver kreng: kreng (Zonhoven) Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)] III-4-2
kade kaai: kaai (Zonhoven) de walkant langs een vaarwater of haven waaraan de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen [kade, kaai, ka, lossing] [N 90 (1982)] III-3-1
kaf kaf: kǭ.f (Zonhoven) In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31] I-4
kakelen kakelen: kãkǝln (Zonhoven, ... ), kākǝln (Zonhoven), kǭkǝln (Zonhoven), kǭkǝlǝn (Zonhoven), tateren: tē̜tǝrn (Zonhoven) Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-12