e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

Gevonden: 5466
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
augurk augurk: WLD  augurk (Zonhoven, ... ) Een soort van kleine komkommer die vaak in azijn wordt ingemaakt; een augurk (canichon, augurk). [N 82 (1981)] I-7
aureool aureool: aureool (Zonhoven) De gouden lichtkrans of -kring boven om het hoofd van een heiligenbeeld [aureool, nimbus?]. [N 96A (1989)] III-3-3
auto auto: auto (Zonhoven) een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)] III-3-1
autoped trottinette (fr.): trantinet (Zonhoven), trontinet (Zonhoven), /  trantienet (Zonhoven), trontinet (Zonhoven), trottinet (Zonhoven), Fr. trotinette [sic].  trontənèt (Zonhoven), Fr. trottinette, bij trottiner trippelen.  tróntenèt (Zonhoven), tróttenèt (Zonhoven) *Trontinet: Autoped. || / [SND (2006)] || ??? [SND (2006)] || het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje] [N 112 (2006)] || Het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje]. [N 88 (1982)] || step [SND (2006)] III-3-2
avegaar egger: ɛgǝr (Zonhoven) Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.] II-12
averechts, achterstevoren averechts: ejəvəreͅxs (Zonhoven), everechts (Zonhoven), iēͅvərexs (Zonhoven), èəvərèxs (Zonhoven) averechts [ZND 01 (1922)], [ZND 05 (1924)] || niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)] III-4-4
avondgebed avondgebed: aovendgebed (Zonhoven), oavendgebed (Zonhoven) Het avondgebed/avondsgebed met gewetensonderzoek [aovendgebed, aovesgebed, aoëvetsjebed?]. [N 96B (1989)] III-3-3
avondmaal avondbrood: ô.əvəndbrut (Zonhoven), avondkost: avondkost (Zonhoven) de laatste maaltijd van de dag, avondeten [ZND 02 (1923)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)] III-2-3
azijn edik: eek (Zonhoven, ... ), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  ek (Zonhoven), ēk (Zonhoven), ¯t ès zoe z؉.ër as eek: het is zo zuur als azijn  eek (Zonhoven) azijn [ZND 01u (1924)] || Azijn (kent u hier andere woorden voor). [ZND 42 (1943)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)] III-2-3
baantje glijden op het ijs sleuren: sl"rn (Zonhoven), sl"rən (Zonhoven), sleur`n (Zonhoven), sleuren (Zonhoven), slø.rən (Zonhoven), Mnl. slîderen, Kil. sledderen, slidderen, labi; S. sleeren, sleieren, slieren, Rijnl. schlidern Eisbahn schlagen, schlitten II, 1 auf dem Eise gehen.  sleure (Zonhoven) Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden. [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen). [ZND 14 (1926)] || Sleuren: *2. Slieren, op een glijbaan spelen, baantje glijden. || Sleuren: *Baantje glijden. || Slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen). [ZND 06 (1924)] III-3-2