33499 |
augurk |
augurk:
WLD
augurk (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
Een soort van kleine komkommer die vaak in azijn wordt ingemaakt; een augurk (canichon, augurk). [N 82 (1981)]
I-7
|
23401 |
aureool |
aureool:
aureool (Q001p Zonhoven)
|
De gouden lichtkrans of -kring boven om het hoofd van een heiligenbeeld [aureool, nimbus?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21137 |
auto |
auto:
auto (Q001p Zonhoven)
|
een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22370 |
autoped |
trottinette (fr.):
trantinet (Q001p Zonhoven),
trontinet (Q001p Zonhoven),
/
trantienet (Q001p Zonhoven),
trontinet (Q001p Zonhoven),
trottinet (Q001p Zonhoven),
Fr. trotinette [sic].
trontənèt (Q001p Zonhoven),
Fr. trottinette, bij trottiner trippelen.
tróntenèt (Q001p Zonhoven),
tróttenèt (Q001p Zonhoven)
|
*Trontinet: Autoped. || / [SND (2006)] || ??? [SND (2006)] || het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje] [N 112 (2006)] || Het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje]. [N 88 (1982)] || step [SND (2006)]
III-3-2
|
31935 |
avegaar |
egger:
ɛgǝr (Q001p Zonhoven)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
averechts:
ejəvəreͅxs (Q001p Zonhoven),
everechts (Q001p Zonhoven),
iēͅvərexs (Q001p Zonhoven),
èəvərèxs (Q001p Zonhoven)
|
averechts [ZND 01 (1922)], [ZND 05 (1924)] || niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23257 |
avondgebed |
avondgebed:
aovendgebed (Q001p Zonhoven),
oavendgebed (Q001p Zonhoven)
|
Het avondgebed/avondsgebed met gewetensonderzoek [aovendgebed, aovesgebed, aoëvetsjebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20582 |
avondmaal |
avondbrood:
ô.əvəndbrut (Q001p Zonhoven),
avondkost:
avondkost (Q001p Zonhoven)
|
de laatste maaltijd van de dag, avondeten [ZND 02 (1923)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
20546 |
azijn |
edik:
eek (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
ek (Q001p Zonhoven),
ēk (Q001p Zonhoven),
¯t ès zoe z؉.ër as eek: het is zo zuur als azijn
eek (Q001p Zonhoven)
|
azijn [ZND 01u (1924)] || Azijn (kent u hier andere woorden voor). [ZND 42 (1943)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
sleuren:
sl"rn (Q001p Zonhoven),
sl"rən (Q001p Zonhoven),
sleur`n (Q001p Zonhoven),
sleuren (Q001p Zonhoven),
slø.rən (Q001p Zonhoven),
Mnl. slîderen, Kil. sledderen, slidderen, labi; S. sleeren, sleieren, slieren, Rijnl. schlidern Eisbahn schlagen, schlitten II, 1 auf dem Eise gehen.
sleure (Q001p Zonhoven)
|
Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden. [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen). [ZND 14 (1926)] || Sleuren: *2. Slieren, op een glijbaan spelen, baantje glijden. || Sleuren: *Baantje glijden. || Slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|