22560 |
ketelmuziek maken |
trommelen:
trommelen (Q001p Zonhoven)
|
Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19916 |
ketsgetuig |
ketsgetuig:
kétsgetöö.ch (Q001p Zonhoven)
|
ketsgetuig
III-2-1
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (Q001p Zonhoven)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19665 |
keuken |
keuken:
plaats zèt¯ (d)á mér ènne keu.ken óbbe tòòëfel: Zet dat maar in de keuken op tafel
keu.ke (Q001p Zonhoven)
|
keuken
III-2-1
|
19496 |
keukenrek |
bred:
briət (Q001p Zonhoven),
reebank:
Tegen de muur (in de bijkeuken) bevestigde plank of stellage voor schotels, borden, ketels enz. De telËËëre stòò.ën óbbe rȉ.ba.nk: de borden staan op de pottenbank
rīē.bá.nk (Q001p Zonhoven)
|
de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)] || pottenbank
III-2-1
|
18894 |
keus |
keus:
keus (Q001p Zonhoven),
kéús (Q001p Zonhoven)
|
keus
III-1-4
|
21461 |
kibbelen |
preutelen:
WNT: preutelen, Frequentativum bij preuten (proten) en, evenals dit woord, van klanknaboortsenden oorsprong. Thans nog vooral in Zuid-Nederlands. Hier te lande is het nauwverwante pruttelen meer in zwang.
prø.təlṇ (Q001p Zonhoven),
rekelen:
ze zijn wir aant rijekelen (Q001p Zonhoven),
zə zejə wir ḁnt riekəln (Q001p Zonhoven)
|
Kibbelen. [ZND 01 (1922)] || Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
24183 |
kiekendief |
klamper:
klampər (Q001p Zonhoven)
|
kiekendief
III-4-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
ki.l (Q001p Zonhoven),
kiel (Q001p Zonhoven),
kil (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
kiəl (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
hes (blauwe boerenkiel) [ZND 01 (1922)] || kiel [ZND 01 (1922)] || kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
scheut:
scheu.t (Q001p Zonhoven),
WLD
scheut (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || spruit van een plant, uitspruitsel
III-4-3
|