23462 |
klepklok |
klok van het kleine torentje:
klok van het kleejen teureke (Q001p Zonhoven)
|
De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23218 |
kleppen |
tinken:
te[n}ken (Q001p Zonhoven)
|
Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30315 |
klepraam |
venstertje voor te verlochten:
venstǝrkǝ vø̜r tǝ vǝrlǫxtǝ (Q001p Zonhoven)
|
Raam waarvan de scharnieren op de bovenregel van de vleugel zijn bevestigd. Het klepraam kan naar gelang van de constructie naar binnen of naar buiten draaien. [N 55, 42; A 42, 10b add.]
II-9
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babəln (Q001p Zonhoven),
bebbelen:
bébbele (Q001p Zonhoven),
bebberen:
bébbere (Q001p Zonhoven),
[sic]
bebərə (Q001p Zonhoven),
zeveren:
hijə zivərt (Q001p Zonhoven),
Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.
zieveren (Q001p Zonhoven),
zivərə (Q001p Zonhoven)
|
babbelen || Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
lullen:
hijə lixt (Q001p Zonhoven)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klatsoor:
kladzūr (Q001p Zonhoven)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
appelwijf:
appelwēͅəf (Q001p Zonhoven),
babbel:
babbel (Q001p Zonhoven),
babbelkous:
ən babəlkōͅs (Q001p Zonhoven),
ən bḁbəlkōͅəs (Q001p Zonhoven),
babbelwijf:
babbelwēͅəf (Q001p Zonhoven),
ə babəlwējəf (Q001p Zonhoven),
kletswijf:
kletswijf (Q001p Zonhoven),
sammel:
Van Dale: sammelaar, (niet alg.) leuteraar, talmer, teut.
saməl (Q001p Zonhoven),
tatergat:
oa klinkt ongeveer als a int Frans danse
toatergoat (Q001p Zonhoven)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] || klappei [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
couleur (fr.):
kalø‧r (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
kleur:
klø̄r (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
klīrn (Q001p Zonhoven),
klīrən (Q001p Zonhoven),
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
klīrn (Q001p Zonhoven),
klīrə (Q001p Zonhoven),
sint-markoen:
sind markun (Q001p Zonhoven)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)] || koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
17893 |
klieven |
klieven:
klieven (Q001p Zonhoven)
|
Vaneen scheiden (klieven, kloven, splijten, splitsen, (scheiden))\\ [N 108 (2001)]
III-1-2
|