e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kloppen kloppen: kloppen (Zonhoven) Met een hamer, klopkei of klopijzer het leer op een steen kloppen. "De bovenzool wordt, na eerst ruw uitgesneden en in water elastisch te zijn gemaakt, op een kei geklopt om eventueel later trekken te voorkomen." (Directie, pag. 301). [N 60, 97a; N 60, 241a] II-10
klopsergeant klopper: klǫpǝr (Zonhoven), klopsergeant: klǫpsǝrža.nt (Zonhoven) Metalen lijmknecht waarbij de beweegbare bek met behulp van een hamer vastgedreven wordt. Dit type lijmknecht is dus niet voorzien van een draadspil. [N 53, 217c; monogr.] II-12
klos, blok knetsbeel: knɛtsbēl (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Massief houten blok of kort stuk boomstam dat op de kap van een ondersteuning wordt gelegd om op deze wijze de eerste druk op te vangen. Een invuller uit Q 121 maakt een onderscheid tussen een "drukhout" en een "drukklos". De eerstgenoemde term werd volgens hem op de Domaniale mijn gebezigd voor een afgeplat stuk hout terwijl de tweede van toepassing was op een stuk rondhout. De woordtypen "knuts" (Q 121) en "spits" (Q 113) duiden op een klos die in een pijler werd gebruikt, bijvoorbeeld om een kophout te maken. [N 95, 331; N 95, 332; N 95, 324; monogr.; Vwo 113; Vwo 381; Vwo 427] II-5
klotsen van vloeistoffen klotsen: klotsen (Zonhoven) het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)] III-4-4
kloven kloven: kleuven (Zonhoven) Kloven in de hand (kenen, sprongen, reten, sjrongen). [N 109 (2001)] III-1-2
klucht klucht: klucht (Zonhoven, ... ) een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw] [N 112 (2006)] || Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)] III-3-2
kluit briket: breketn (Zonhoven), ei: ēr (Zonhoven), kluit: klueten (Zonhoven) bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)] III-2-1
kluit (geldstuk) duit: Van Dale: duit, 1. oude koperen munt, het achtste deel van een stuiver.  døət (Zonhoven) kluit (geldstuk) [ZND 01 (1922)] III-3-1
kluit aarde klot: klǫt (Zonhoven) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluizenaar kluizenaar: kleuzeneir (Zonhoven) Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)] III-3-3