e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knolraap, raap raapje: riǝpkǝ (Zonhoven), rapen: rāpǝ (Zonhoven), rōpǝ (Zonhoven), rǭǝpǝ (Zonhoven) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5
knolselderij kropselderie: krópsu.llerie (Zonhoven) knolselderie I-7
knolvoer, rapen (coll.) groen: gryn (Zonhoven) Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a] I-5
knoop knoop: knup (Zonhoven), knop: knoep (Zonhoven), knup - knyp (Zonhoven) knoop || knoop (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.] II-7, III-1-3
knoop van de korenhalm knoop: (mv knyp)  knup (Zonhoven) De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
knoopsgat knopsgat: knoepsgao.ët (Zonhoven), knoepsgoat (Zonhoven) knoopsgat || Knoopsgat [-gat, -koet, -luik] [N 114 (2002)] III-1-3
knop waaruit twijg groeit knop: WLD  knop (Zonhoven, ... ) De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)] III-4-3
knorren knorren: knǫrǝ (Zonhoven) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
knorrepot enselaar: é.nseliër (Zonhoven), grif antwoord: ə grējəf āntwōrt (Zonhoven), grijnzer(d): greeëzer(t) (Zonhoven), grommelaar: groo.meliër (Zonhoven), gróóməlaar (Zonhoven), nə groməlier (Zonhoven), grommelpot: groməlpoͅt (Zonhoven), nə groməlpot (Zonhoven), ə groməlpoͅt (Zonhoven), kreng: en kreng (Zonhoven), kribbebijter: cf. Gr.boekje  krub(be)bèè.ëter (Zonhoven), krikkelaar: krīēkəlèèər (Zonhoven), lastige mens: wa nə lēͅstəgə mens (Zonhoven), muiteraar: mōətərējər (Zonhoven), nə mowətərier (Zonhoven), cf. WNT IX pag. 650, s.v. "meutelen - meuteren"- pruttelen, zeuren (zie ook "deugen"en "deugniet"!)  moo.ëteriër (Zonhoven), neutelige mens: nīē.ëtelige mins (Zonhoven), nork: Cf. RhWb (VI), kol. 240, s.v. "Nork"2. = ein unzufriedener, unfreundlicher Mensch  (n)ó.rrek (Zonhoven), nurk: (n)ö.rrek (Zonhoven), rakelpot: nə riekəlpot (Zonhoven), rouspteur (fr.): cf. Fr. "rouspéteur"= kankeraar  roespetöör (Zonhoven) brompot || Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] || een lichtgeraakte, korzelinge man || gemelijk, slecht gehumeurd mens || grommer(d), grompot || iemand die niets kan verdragen, die dadelijk kwaad is || knorrepot [ZND 01 (1922)] || knorrig mens, nijdas || mopperaar || mopperaar, mopperkont || Wat een gemelijke kerel (altijd misnoegd, knorrig). [ZND 24 (1937)] || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)] III-1-4
knuppel, knots kluppel: kløpəl (Zonhoven), knuppel: knuppel (Zonhoven), knøpəl (Zonhoven), knøͅpəl (Zonhoven), knəpel (Zonhoven), knəpəl (Zonhoven) hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || knuppel [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)] III-1-2