e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koppeling krok: krōk (Zonhoven [Winterslag, Waterschei]) Koppeling, bestaande uit haak en oog, waarmee mijnwagens aan elkaar worden gekoppeld. [N 95, 678; monogr.; Vwo 12; Vwo 261; Vwo 454] II-5
koppig eigenzinnig: ook materiaal znd 28, 31  ejəzənex (Zonhoven), ezel: ē.zǝl (Zonhoven), koppig: kupich (Zonhoven), köppech (Zonhoven), köppich (Zonhoven), kø̜pex (Zonhoven), ook materiaal znd 28, 31  koͅpeͅx (Zonhoven), køpeͅx (Zonhoven), kəpex (Zonhoven), obstinaat: ópsenaoëts (Zonhoven), ópstenaoët (Zonhoven), steunig: cf. WNT XV, kol. 1548 s.v. "steunen (I) B. 1. zich verzetten, zich kanten (tegen) (in deze zin niet meer in gebruik)  steunich/steunech (Zonhoven) [JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]halsstarrig, koppig, hardnekkig || koppig [ZND 01 (1922)] || stug, koppig, eigenzinnig I-9, III-1-4
koppig zijn ezelen: ee.ëzele (Zonhoven), éəzəln (Zonhoven) koppig zijn III-1-4
kopriem kopriem: kǫprīǝm (Zonhoven, ... ) Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25] || Leren riempje van de halster dat achter de oren van het paard doorloopt. [JG 1a] I-10
korenbloem blauw: blòòë (Zonhoven), korenbloem: koǝrǝblōm (Zonhoven), kōrǝblōm (Zonhoven), (blauwe)  koo.ërebloo.m (Zonhoven), koo.ëreblu.mke (Zonhoven) Centaurea cyanus || Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || geheel van korenbloemen in een korenveld I-5, III-4-3
korenmijt zetten zetten: zętǝ (Zonhoven) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korf korf: kø̜rǝf (Zonhoven) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
korhoen heihaan: heehoan (Zonhoven), hejhoan (Zonhoven), korhaan: lyrurus tetrix  koͅrhoͅən (Zonhoven) korhoen III-4-1
kornoelje (alg.) hanenkul: ha͂nəkøl (Zonhoven), konkernol: Fra. cornouille  koekernōēël (Zonhoven), kornoelje: kərnuln (Zonhoven), Fra. cornouille  kernōēël (Zonhoven) kornoelje [ZND 01 (1922)] III-4-3
korporaal korporaal: kaprawəl (Zonhoven), kaproal (Zonhoven) korporaal [ZND 36 (1941)] III-3-1