24339 |
krekel |
krekel:
krikəl (Q001p Zonhoven),
krīkəl (Q001p Zonhoven)
|
krekel [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
krè.n’tebroet (Q001p Zonhoven),
krentenmik:
krè.n’temik (Q001p Zonhoven),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krai̯ntemeͅk (Q001p Zonhoven),
krentə(brut)meͅk (Q001p Zonhoven),
kren‧təmek (Q001p Zonhoven)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)] || krentenmik
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
frons:
fró.ns (Q001p Zonhoven),
kreukel:
kreukel (Q001p Zonhoven),
kronkel:
krun.kel (Q001p Zonhoven),
plooi:
ploei (Q001p Zonhoven)
|
*krunkel: kreuk, verkeerde, valse vouw || frons: fronsel, plooi in kledingstuk e.d. || Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)] || ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, kneuker, freutel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
kronkelen:
kreunkelt (Q001p Zonhoven)
|
zich in ongewenste plooien zetten, gezegd van een kledingstuk [kreukelen, kreuk] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
joengsteren:
juŋstərṇ (Q001p Zonhoven),
krozen:
noch in WNT/VD ed. iets te vinden in deze betekenis ("kroes", "kroezen", "kroos", krozen" WBD 1.4 heeft "krozen"(dus maar id.)
krōēzje (Q001p Zonhoven)
|
kreunen [ZND 01 (1922)] || kreunen, steunen
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
jongsteren:
juŋstərṇ (Q001p Zonhoven),
kruisen:
krūist (Q001p Zonhoven),
lamenteren:
leͅmətērt (Q001p Zonhoven)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
lamen (ww.):
lō.mǝ (Q001p Zonhoven)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
24893 |
kreupelhout |
onderhout:
WLD
onderhout (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
Laag houtgewas met dooreengegroeide stammen en takken (onderhout). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krøbē̜.tǝr (Q001p Zonhoven)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
22351 |
krijgertje spelen |
nalopertje spelen:
Sub nalopertje.
nòòëlōēperke spee.ële (Q001p Zonhoven),
schattuisen:
Zie tuisen I [bep. spel: achter iem. lopen om het eraan te maken; men raakt hem aan en vervolgens moet hij vangen].
šaty(3)̄əsn (Q001p Zonhoven),
tuisen:
tuujəsn (Q001p Zonhoven),
tuuschen (Q001p Zonhoven),
Een kinderspel (jouer au coupé).
ty(3)̄sən (Q001p Zonhoven),
Zie ook: sjattuisen.
ty(3)̄əsn (Q001p Zonhoven),
vangertje spelen:
/
vangerke (Q001p Zonhoven),
Sub vangertje.
vángerke spee.ële (Q001p Zonhoven)
|
*Sjattuisen [bep. spel: achter iem. lopen om het eraan te maken; men raakt hem aan en vervolgens moet hij vangen]. || I. Tuisen: *Bep. spel: achter iem. lopen om het eraan te maken; men raakt hem aan en vervolgens moet hij vangen. || krijgertje [SND (2006)] || Nalopertje spelen, krijgertje spelen. || Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] || Vangertje spelen, krijgertje spelen. || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|