e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kroonluchter luster: luster (Zonhoven), ne luster (Zonhoven) Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)] III-3-3
kruiden, specerijen kruiden: WLD  kruien (Zonhoven, ... ) De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)] III-2-3
kruidenier kruidenier: kruidenier (Zonhoven) een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)] III-3-1
kruien kruien: krǫu̯ǝn (Zonhoven), vortkruien: vortkrǫu̯ǝ (Zonhoven) Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13
kruik kruik: krōͅk (Zonhoven), kroͅak (Zonhoven) kruik [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-2-1
kruim mals van het brood: mals vanət brut (Zonhoven) kruim [ZND 29 (1938)] III-2-3
kruimel greumel: greu.mel (Zonhoven), gröö.mel (Zonhoven), grøməl brut (Zonhoven), grəməl brut (Zonhoven), greumeltje: greumelke (Zonhoven) kruimel || kruimel brood [ZND 36 (1941)] III-2-3
kruin kruin: krun (Zonhoven, ... ), krøin (Zonhoven) de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] || kruin [ZND 01 (1922)] III-1-1
kruis kruis: kroes (Zonhoven), krø̜̄s (Zonhoven), ə krəs, twi krəsn (Zonhoven) Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruis. [ZND 01 (1922)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-9, III-3-3
kruis of munt kruis of munt: Sub kruis1, (4).  kröö.s óf mu.nt (Zonhoven) Kruis of munt. III-3-2