23381 |
kroonluchter |
luster:
luster (Q001p Zonhoven),
ne luster (Q001p Zonhoven)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20658 |
kruiden, specerijen |
kruiden:
WLD
kruien (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21560 |
kruidenier |
kruidenier:
kruidenier (Q001p Zonhoven)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
26082 |
kruien |
kruien:
krǫu̯ǝn (Q001p Zonhoven),
vortkruien:
vortkrǫu̯ǝ (Q001p Zonhoven)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krōͅk (Q001p Zonhoven),
kroͅak (Q001p Zonhoven)
|
kruik [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
mals van het brood:
mals vanət brut (Q001p Zonhoven)
|
kruim [ZND 29 (1938)]
III-2-3
|
20806 |
kruimel |
greumel:
greu.mel (Q001p Zonhoven),
gröö.mel (Q001p Zonhoven),
grøməl brut (Q001p Zonhoven),
grəməl brut (Q001p Zonhoven),
greumeltje:
greumelke (Q001p Zonhoven)
|
kruimel || kruimel brood [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
krun (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
krøin (Q001p Zonhoven)
|
de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] || kruin [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17649 |
kruis |
kruis:
kroes (Q001p Zonhoven),
krø̜̄s (Q001p Zonhoven),
ə krəs, twi krəsn (Q001p Zonhoven)
|
Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruis. [ZND 01 (1922)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-9, III-3-3
|
22476 |
kruis of munt |
kruis of munt:
Sub kruis1, (4).
kröö.s óf mu.nt (Q001p Zonhoven)
|
Kruis of munt.
III-3-2
|