e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lawaai, herrie laweit: leweit (Zonhoven) een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)] III-4-4
leefnet leefnet: leefnet (Zonhoven), visnet: visnet (Zonhoven) het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar] [N 112 (2006)] || Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)] III-3-2
leeftijd, ouderdom leeftijd: liëftet (Zonhoven), liëftèè.ët (Zonhoven), ouderdom: aaderdóm (Zonhoven), aaërdóm (Zonhoven), aaərdoom (Zonhoven), âərdom (Zonhoven) leeftijd || ouderdom [ZND 05 (1924)] III-2-2
leeg, gezegd van een noot leeg: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  ən lēg nōwət (Zonhoven), WLD  leeg (Zonhoven, ... ) leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)] || loze noot [ZND 30 (1939)] I-7, III-2-3
leeg, niets bevattend leeg: leeg (Zonhoven, ... ), lēx (Zonhoven) Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)] III-4-4
leegloper leegloper: ook materiaal znd 30, 4  lēxly(3)̄pər (Zonhoven), lēxlypər (Zonhoven) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leem, pijpaarde leem: lim (Zonhoven) leem [ZND 01 (1922)] III-4-4
leep, doortrapt doortrokken wie een smoutkruik: dortroͅkə wej ən smātkrōͅk (Zonhoven), geslepen: gəslèəpən (Zonhoven), loos: lōē.ës (Zonhoven), louche: loesj (Zonhoven) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] || leep, doortrapt [ZND 01 (1922)] || listig, sluw, onbetrouwbaar III-1-4
leest leest: leest (Zonhoven), lest (Zonhoven) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leesthaak leestetrekker: leestetrekker (Zonhoven) Haak waarmee men de leest uit de opgemaakte schoen trekt. Boven in de leest zit een gat waar de leesthaak in past. Zie afb. 65. [N 60, 141a; monogr.] II-10