25035 |
lawaai, herrie |
laweit:
leweit (Q001p Zonhoven)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22416 |
leefnet |
leefnet:
leefnet (Q001p Zonhoven),
visnet:
visnet (Q001p Zonhoven)
|
het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar] [N 112 (2006)] || Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
leeftijd:
liëftet (Q001p Zonhoven),
liëftèè.ët (Q001p Zonhoven),
ouderdom:
aaderdóm (Q001p Zonhoven),
aaërdóm (Q001p Zonhoven),
aaərdoom (Q001p Zonhoven),
âərdom (Q001p Zonhoven)
|
leeftijd || ouderdom [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
leeg:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
ən lēg nōwət (Q001p Zonhoven),
WLD
leeg (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)] || loze noot [ZND 30 (1939)]
I-7, III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven),
lēx (Q001p Zonhoven)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
lēxly(3)̄pər (Q001p Zonhoven),
lēxlypər (Q001p Zonhoven)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24931 |
leem, pijpaarde |
leem:
lim (Q001p Zonhoven)
|
leem [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
19365 |
leep, doortrapt |
doortrokken wie een smoutkruik:
dortroͅkə wej ən smātkrōͅk (Q001p Zonhoven),
geslepen:
gəslèəpən (Q001p Zonhoven),
loos:
lōē.ës (Q001p Zonhoven),
louche:
loesj (Q001p Zonhoven)
|
doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] || leep, doortrapt [ZND 01 (1922)] || listig, sluw, onbetrouwbaar
III-1-4
|
30861 |
leest |
leest:
leest (Q001p Zonhoven),
lest (Q001p Zonhoven)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
31086 |
leesthaak |
leestetrekker:
leestetrekker (Q001p Zonhoven)
|
Haak waarmee men de leest uit de opgemaakte schoen trekt. Boven in de leest zit een gat waar de leesthaak in past. Zie afb. 65. [N 60, 141a; monogr.]
II-10
|