e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lelietje-van-dalen ieletje: (Convallaria majalis)  īēëleke (Zonhoven), meiklokje: mee.jklökske (Zonhoven) lelietje-van-dalen III-4-3
lelijk lelijk: lullək (Zonhoven), lölek (Zonhoven) lelijk III-1-4
lende lee: lë.i (Zonhoven) lendenen [ZND 01 (1922)] III-1-1
lendenen en kuil leden: lē. (Zonhoven), miltkuil(en): me.ljkǫu̯lj (Zonhoven) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: līnən (Zonhoven) leenen [ZND 14 (1926)] III-3-1
lenig lenig: lenig (Zonhoven) Lenig (zwak, gezwank, lips). [N 109 (2001)] III-1-1
lente, voorjaar opgang: ps. omgespeld volgens IPA.  oͅpxaŋk (Zonhoven), voortijd: ps. onder de e staat nog een soort trema; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  vø̄rtejət (Zonhoven) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel loos mannetje: lōē.ës ménneke (Zonhoven) geslepen kerel III-1-4
lepel lepel: lee.ëpel (Zonhoven), lepel (Zonhoven), lējəpəl (Zonhoven) lepel || Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1
lepelboor lepelboor: lepelboor (Zonhoven) Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.] II-12