21579 |
onderhandelen |
commercen (<fr.):
koͅmèrsṇ (Q001p Zonhoven)
|
marchanderen [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
hu.mp (Q001p Zonhoven),
hu.mt (Q001p Zonhoven),
humme (Q001p Zonhoven),
hymt - hymden (Q001p Zonhoven),
hømt (Q001p Zonhoven)
|
hemd || hemd (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)] || hemd, hemden [ZND 01u (1924)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
combinaison (fr.):
Fr. combinaison.
kómmenezo͂ (Q001p Zonhoven)
|
combinaison: onderjurk
III-1-3
|
28270 |
onderkabel |
conterkabel:
kǫntǝrkābǝl (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De kabel die aan de onderzijde van de liftkooien is bevestigd en tot doel heeft evenwicht te scheppen tussen de bovenkabels van beide kooien. De onderkabel is meestal plat van vorm. [N 95, 95; monogr.]
II-5
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpulf:
huutpullef (Q001p Zonhoven),
huutpöllef (Q001p Zonhoven),
hytpøləf (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
hytpø͂ͅlv (Q001p Zonhoven),
hytpøͅlf (Q001p Zonhoven),
kussen:
køsən (Q001p Zonhoven),
lang kussen:
lāŋk kø͂ͅsn (Q001p Zonhoven),
¯t kööse wat ópklóppe: het kussen wat opkloppen
lánk kööse (Q001p Zonhoven)
|
een (hoofd)peluw || het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)] || hoofdkussen, peluw [ZND 01 (1922)] || hoofdpeluw || onderkussen, peluw [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
onderlip (Q001p Zonhoven)
|
Onderlip (onderlip, onderste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
32701 |
onderploegen |
omakkeren:
øm[akkeren] (Q001p Zonhoven),
omdoen:
ømduǝn (Q001p Zonhoven),
ømdū.n (Q001p Zonhoven)
|
In dit lemma zijn de benamingen verzameld voor het onder de grond werken van mest bij het ploegen van de zaaivoor en voor het onder- of omploegen van een mislukt gewas of een gewas dat als mest moet dienen, voorzover dat niet gedaan wordt op de ondiepe wijze, bedoeld in het vorige lemma. Termen als akkeren, diep ploegen, diep bouwen en voorgoed omdoen, die niet op het onderploegen van mest als zodanig wijzen, maar op de manier van ploegen waarbij dit gebeurt, zijn opgenomen in het lemma zaaivoren ca. [JG 1a + 1b; JG 2c; N 11, 44; N P, 14]
I-1
|
32757 |
onderspitten |
ondergraven:
ǭnǝrgrǭvǝ (Q001p Zonhoven)
|
Plantenresten, (groen)mest, onkruid e.d. spittend onder de grond werken. Van onderspitten is vooral sprake, als men - zonder af te hakken of af te scheppen - de grond ineens omsteekt. Elke spade grond wordt dan zo gedraaid, dat de begroeide bovenkant ervan onder in de voor terecht komt. [monogr.; div.]
I-1
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, korte) handhaaf:
ha.nthōf (Q001p Zonhoven),
sluif:
slø̄i̯f (Q001p Zonhoven)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
27891 |
ondersteunen |
boheren:
boheren (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zolder]),
stutten:
støtǝ (Q001p Zonhoven)
|
Een muur onderschragen met een stut of schoor. Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen het lemma 'Muur'. [N 31, 48a; monogr.] || Houten of metalen ondersteuningen plaatsen. In de mijnen van Waterschei en Winterslag maakt men volgens de invuller uit Q 3 een verschil tussen "kaders zetten" en "stempels en belen bouwen". Met de eerste woordgroep duidt men het ondersteunen in galerijen aan, met de tweede het ondersteunen in pijlers. Het woordtype "apôyeren" wordt met name gebruikt in de mijnen van Beringen, Winterslag, Zolder, Houthalen en Waterschei (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 291; N 95, 321; N 95, 289; N 95, 575; monogr.; Vwo 63; Vwo 151; Vwo 560; Vwo 759; Vwo 808]
II-5, II-9
|