34151 |
onvruchtbare koe |
kween:
kwi̯án (Q001p Zonhoven),
kwi̯ān (Q001p Zonhoven),
kwīǝn (Q001p Zonhoven)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
schoer:
schōēër (Q001p Zonhoven)
|
donderbui, onweersbui
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
onweer:
Opm. onzijdig: (-e).
ó.nwiër (Q001p Zonhoven)
|
onweer
III-4-4
|
17973 |
onwel |
misselijk:
misselijk (Q001p Zonhoven),
niet goed:
ni chut (Q001p Zonhoven),
nie goed (Q001p Zonhoven)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
23923 |
onze-lieve-heer |
onze-lieve-heer:
Onslievenier (Q001p Zonhoven)
|
Onze Lieve Heer [slievenheer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23927 |
onze-lieve-vrouw |
onze-lieve-vrouw:
Onze lieve vroa (Q001p Zonhoven)
|
Onze Lieve Vrouw [Lie(f)vrouw, Sliefvrouw]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23647 |
onzevader |
onzevader:
Onze Vader (Q001p Zonhoven),
Onze Voader (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
paternoster:
Pater Noster (Q001p Zonhoven)
|
Het door de priester gezongen Pater Noster, het Onze Vader. [N 96B (1989)] || Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20557 |
ooft |
kets:
kets (Q001p Zonhoven),
kéts (Q001p Zonhoven)
|
gedroogde appelschijfjes, vaak als taartbeleg || hoe heet een appel (soms appelschijf) die platgedrukt en in de oven gedroogd is [ZND 17 (1935)]
III-2-3
|
17592 |
oog |
oog:
u.gə (Q001p Zonhoven),
uǝx (Q001p Zonhoven)
|
ogen [RND] || Zie afbeelding 2.4. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
33935 |
oogkleppen |
lonklappen:
lo.ŋklap (Q001p Zonhoven),
lo.ŋklɛp (Q001p Zonhoven)
|
Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.]
I-10
|