e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op de tenen lopen trippelen: trippelen (Zonhoven) Op zijn tenen lopen (trippelen). [N 109 (2001)] III-1-2
op de voor bovenover: bōvǝnø̄.vǝr (Zonhoven) Het paard dat voor een voetploeg gespannen is gaat "op de voor": het loopt vlak langs de vorige ploeggeul, op de strook die nog niet is omgeploegd. Op de voor loopt ook het linker paard (van achteren gezien) als de ploeg door een tweespan getrokken wordt. Doorgaans zijn de termen voor dit begrip ook toepasselijk op het linker voorwiel van een karploeg. [JG 1a; N 11A, 141c; monogr.] I-1
op en af -zaaien links en rechts: lęŋks ɛn rɛ.xs (Zonhoven), op en af: ǫp ɛn ǭ.f (Zonhoven) Zaaien terwijl men de akker op en af gaat. Andere boeren, die handiger zijn en zowel met de linker- als met de rechterhand kunnen zaaien, gaan de akker op en af. [JG 1a; monogr.] I-4
op heukelingen zetten, zwelen bijeendoen: bī.ndū.n (Zonhoven), heukelen: hø̜̄kǝlǝn (Zonhoven), opheukelen: ǫphø̜̄kǝlǝ (Zonhoven), optrekken: ǫptrękǝn (Zonhoven), opzetten: ǫp˲zętǝ (Zonhoven) Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3
op maat -zaaien op de trede: ǫp ǝn trī.ǝt (Zonhoven) Men zaait telkens bij het vooruitzetten van dezelfde voet. [JG 1a] I-4
op oppers zetten, opperen bijeenstoten: bī.ǝnstū.tǝn (Zonhoven) Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
op retraite gaan op retraite (fr.) gaan: op retraite goan (Zonhoven) In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)] III-3-3
op rijen zetten oprijen: ǫprē̜ǝ (Zonhoven), scharren: sxārn (Zonhoven) Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.] I-3
op stelten lopen op stelten lopen: de juŋən lūpən op ste`l`ən (Zonhoven), Sub stelten.  op stelten lopen (Zonhoven), steltlopen: steltlopen (Zonhoven) [Op stelten lopen]. (Bep. kinderspel). || De jongens lopen op stelten (stok met voetplankje). [ZND 07 (1924)] || Op stelten lopen [stelten]. [N 88 (1982)] III-3-2
opbraak beurkê: børkę̃ (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Zwartberg, Eisden]) Een blinde schacht die in opwaartse richting wordt gedreven. De invuller uit L 417 merkt daarover voor de mijnen in Zwartberg en Waterschei op dat een opbraak en een neerbraak (zie het lemma Neebraak) een "beurkê", d.w.z. een blinde schacht, in opbouw zijn. [N 95, 183; N 95, 78; monogr.; Vwo 206; Vwo 567] II-5