e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
reumatiek jicht: jeucht (Zonhoven) reumatiek: hoe heet de gewrichtspijn die vooral bij bejaarde mensen voorkomt (fr. rhumatisme) ? [ZND 42 (1943)] III-1-2
reuzel, bladvet veer: bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben beste soort  vīər (Zonhoven), vet: er zijn 2 soorten: bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben) en darmenvet (rond de darmen)  veͅt (Zonhoven) bladvet, reuzelvet [Goossens 1a (1955)] || varkensvet [Goossens 1a (1955)] III-2-3
revers revers (fr.): revèèr (Zonhoven) revers: omslag, opslag van een jas, waarin de kraag zich voortzet III-1-3
riek, mestriek riek: rek (Zonhoven) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
riem riem: rijǝm (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Emma, Maurits]) De riem waarmee de broek wordt opgehouden en waaraan de accu van de petlamp wordt bevestigd. [N 95, 62; monogr.] II-5
riesterstaaf rooster: ē̜ǝ.zǝr van dǝ rȳstǝr (Zonhoven) Bij sommige ploegen kon het riester worden verzet d.m.v. een staaf, die de verstelbare verbinding vormde tussen het achtereinde van het riester en de ploegstaart. [JG 1a; N 11, 31.V.d add.] I-1
rietvoorn ruts: lauciseus erythrophtalmus  rets (Zonhoven) ruis, rietvoorn III-4-2
rij, wiers inslag: enslax (Zonhoven), rij: rē̜ (Zonhoven) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rijbroek culottebroek (<fr.): Fr. culotte + Nl .broek.  k(a)lótbròk (Zonhoven) *kalotbroek, rijbroek: om de knieën en onderbenen nauw sluitende broek III-1-3
rijden rijden: rējə (Zonhoven), rijen (Zonhoven), rijən (Zonhoven) rijden [ZND 25 (1937)] || zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)] III-3-1