18085 |
reumatiek |
jicht:
jeucht (Q001p Zonhoven)
|
reumatiek: hoe heet de gewrichtspijn die vooral bij bejaarde mensen voorkomt (fr. rhumatisme) ? [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
20633 |
reuzel, bladvet |
veer:
bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben beste soort
vīər (Q001p Zonhoven),
vet:
er zijn 2 soorten: bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben) en darmenvet (rond de darmen)
veͅt (Q001p Zonhoven)
|
bladvet, reuzelvet [Goossens 1a (1955)] || varkensvet [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
18265 |
revers |
revers (fr.):
revèèr (Q001p Zonhoven)
|
revers: omslag, opslag van een jas, waarin de kraag zich voortzet
III-1-3
|
32583 |
riek, mestriek |
riek:
rek (Q001p Zonhoven)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
20954 |
riem |
riem:
rijǝm (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Emma, Maurits])
|
De riem waarmee de broek wordt opgehouden en waaraan de accu van de petlamp wordt bevestigd. [N 95, 62; monogr.]
II-5
|
32651 |
riesterstaaf |
rooster:
ē̜ǝ.zǝr van dǝ rȳstǝr (Q001p Zonhoven)
|
Bij sommige ploegen kon het riester worden verzet d.m.v. een staaf, die de verstelbare verbinding vormde tussen het achtereinde van het riester en de ploegstaart. [JG 1a; N 11, 31.V.d add.]
I-1
|
24370 |
rietvoorn |
ruts:
lauciseus erythrophtalmus
rets (Q001p Zonhoven)
|
ruis, rietvoorn
III-4-2
|
32921 |
rij, wiers |
inslag:
enslax (Q001p Zonhoven),
rij:
rē̜ (Q001p Zonhoven)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
culottebroek (<fr.):
Fr. culotte + Nl .broek.
k(a)lótbròk (Q001p Zonhoven)
|
*kalotbroek, rijbroek: om de knieën en onderbenen nauw sluitende broek
III-1-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
rējə (Q001p Zonhoven),
rijen (Q001p Zonhoven),
rijən (Q001p Zonhoven)
|
rijden [ZND 25 (1937)] || zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)]
III-3-1
|