e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijpzand, zavel zand: zã.nt (Zonhoven) Het zand (aarde, leem, slijk, modder) waarmee de strekel werd ingesmeerd en dat in het zandblok of de klomp werd meegenomen naar het veld. In enkele plaatsen wordt toegevoegd dat men wat roggemeel door het zand mengde om het stroever te maken: P 115, 118a, 119, 176a, 188, Q 2, 2a, 73, 75, 76, 77, 78, 80 en 188. Ten einde het zand op de juiste manier vochtig te houden werd er in Q 9 appelsap, en in Q 76 en 77 azijn, aan toegevoegd; werd er in L 362, 363 en 367 op gewaterd en in P 176 op gespuugd. Uitdrukkelijk vermeld dat men geen slijpzand gebruikt, werd er in P 192, Q 152, 154, 155, 156, 157, 159 en 168a. Zie ook de andere lemma''s rond de strekel. [JG 1a, 1b; N 80, 83 add.] I-3
slikken slikken: slikken (Zonhoven) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slikvijver slamkoot: slamkǭt (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Zolder]) Het afvalwater van de mijn liet men in bassins met overslag bijeenstromen. Het bezinksel, fijn kolenslik, in Limburg ook wel slam genoemd, werd als brandstof verkocht. [N 95, 35; monogr.] II-5
slim rap: rap (Zonhoven), slim: slum (Zonhoven, ... ) schrander, slim || schrander, uitgeslapen, verstandig || slim III-1-4
slimmerik rappe, een -: rappe (Zonhoven), slimmerik: slummerik (Zonhoven) een rappe, scherpzinnige || slimmerik III-1-4
slingeren slingeren: sleŋǝrn (Zonhoven) Het oogsten van honing door middel van een honingslinger. De ramen worden zo geplaatst dat de toplatten achteraan komen. De reden is dat de stand van de cellen van binnen naar buiten wijst, iets schuin omhoog. [N 63, 126; N 63, 123a; JG 1b; Ge 37, 174; monogr.] II-6
slingerhoning slingerhoning: sle.ŋǝrhōneŋ (Zonhoven), sleŋǝrōǝneŋ (Zonhoven) Honing die geoogst wordt door de raten in een toestel rond te laten slingeren, waardoor de honing uit de raten verwijderd wordt. [N 63, 116c; N 63, 115c; JG 1a; monogr.] II-6
slinken, minder worden zakken: zakken (Zonhoven) minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)] III-4-4
slip slip: slip (Zonhoven) afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] III-1-3
slipjas pitteleer (<fr.): Fr. pet-en-lair.  pieteliër, pitteliër (Zonhoven), slipjas: z. ook o. **pitteleer.  slupjás (Zonhoven), zwaluwstaart: zwa.lleve(r)stárt (Zonhoven) **pitteleer: slipjas, soort van korte jas met lange slippen || slipjas || zwaluwstaart: slipjas III-1-3