23178 |
speelgoed |
speelgoed:
Ss. sub spelen.
spee.ëlgoet (Q001p Zonhoven),
Sub speel...
speelgoed (Q001p Zonhoven)
|
[Speelgoed]. || Speelgoed.
III-3-2
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
kao.rt (Q001p Zonhoven),
/
kaorte (Q001p Zonhoven),
Een spel kaarten.
kārt (Q001p Zonhoven),
speelkaart:
speelkaart (Q001p Zonhoven)
|
Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || Kaart. || Kaart: 1. Speelkaart. || speelkaarten [SND (2006)]
III-3-2
|
21480 |
speelplaats |
koer (<fr.):
cour (Q001p Zonhoven),
koer (Q001p Zonhoven),
kōē.ër (Q001p Zonhoven)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] || Koer: 1. Speelplaats in openlucht op school.
III-3-1
|
20287 |
speen |
tutter:
tutter (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
døm (Q001p Zonhoven),
dø̜m (Q001p Zonhoven),
tet:
tɛt (Q001p Zonhoven)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (Q001p Zonhoven),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
spèk (Q001p Zonhoven),
Vèt spèk: vet spek Mao.ger spék: mager spek Doorree.ge spék: doorregen spek
spék (Q001p Zonhoven)
|
het vaste vet tussen vlees en huid van de varkens [Goossens 1a (1955)] || spek [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
spɛəl (Q001p Zonhoven),
Spee.ëlekes doe.ën: spelletjes doen.
spee.ël (Q001p Zonhoven)
|
I. Spel. || Spel: 1. Spel.
III-3-2
|
18390 |
speld |
spelde:
spɛl (Q001p Zonhoven)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
vastspelden:
vasspɛlǝ (Q001p Zonhoven)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
ich spēl, diè spi[i}lt, hiè spi[i}lt viè spēlən (Q001p Zonhoven),
spee.ële (Q001p Zonhoven),
spɛəln (Q001p Zonhoven)
|
Ik speel, hij speelt, wij spelen. [ZND 07 (1924)] || Spelen. || Spelen: 1. Spelen.
III-3-2
|