34592 |
spil van de berries |
bout:
bǭu̯t (Q001p Zonhoven)
|
IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c]
I-13
|
24379 |
spin |
spin:
speͅn (Q001p Zonhoven),
spɛn (Q001p Zonhoven),
spinnenkop:
speͅnəkoͅp (Q001p Zonhoven)
|
spin [RND]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
ronken:
ronken (Q001p Zonhoven),
snurken:
snøͅrəkə (Q001p Zonhoven),
spinnen:
spęnǝ (Q001p Zonhoven)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)] || spinnen ve kat
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweef:
speͅnəgəwēͅəf (Q001p Zonhoven),
spɛnəgəwɛəf (Q001p Zonhoven),
spinnenweb:
spennəwø̄b (Q001p Zonhoven),
web:
weͅp (Q001p Zonhoven)
|
spinnenweb [RND], [ZND 07 (1924)] || web
III-4-2
|
18088 |
spit |
aap in de rug:
aap ènne röch (Q001p Zonhoven),
de aap in de rug (Q001p Zonhoven),
den ao.p ènne röch (Q001p Zonhoven),
geschot:
geschoo.ët (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
geschoot (Q001p Zonhoven),
geschot (Q001p Zonhoven),
gəsxōwət (Q001p Zonhoven),
verschot:
verschoo.ët (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
verschot (Q001p Zonhoven),
vərsxōwət (Q001p Zonhoven)
|
Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)] || een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] || rugpijn || spit, plotselinge pijn in de rug, lumbago
III-1-2
|
33096 |
spits, kop van de mijt |
kop:
kǫp (Q001p Zonhoven),
tip:
tøp (Q001p Zonhoven)
|
Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33589 |
spitskool |
spitskool:
WLD
spitskool (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)]
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
scheermuis:
sxēͅ.ərmōͅəs (Q001p Zonhoven)
|
veldspitsmuis
III-4-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grǭvǝ(n) (Q001p Zonhoven),
omdoen:
ømduǝn (Q001p Zonhoven),
omgraven:
øm[graven] (Q001p Zonhoven),
spaden:
spǭi̯ǝ (Q001p Zonhoven
[(oude term)]
)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
30803 |
split |
split:
splet (Q001p Zonhoven)
|
Een lap leer van de vleeskant die ontstaat door het leer in de lengte in tweeën te snijden. Verschillende informanten (Q 32 en Q 253) merken op dat dit stuk van minderwaardige kwaliteit is. [N 60, 3c; N 60, 1b; N 60, 3b]
II-10
|