e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spil van de berries bout: bǭu̯t (Zonhoven) IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c] I-13
spin spin: speͅn (Zonhoven), spɛn (Zonhoven), spinnenkop: speͅnəkoͅp (Zonhoven) spin [RND] III-4-2
spinnen ronken: ronken (Zonhoven), snurken: snøͅrəkə (Zonhoven), spinnen: spęnǝ (Zonhoven) De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)] || spinnen ve kat II-7, III-2-1
spinnenweb spinnengeweef: speͅnəgəwēͅəf (Zonhoven), spɛnəgəwɛəf (Zonhoven), spinnenweb: spennəwø̄b (Zonhoven), web: weͅp (Zonhoven) spinnenweb [RND], [ZND 07 (1924)] || web III-4-2
spit aap in de rug: aap ènne röch (Zonhoven), de aap in de rug (Zonhoven), den ao.p ènne röch (Zonhoven), geschot: geschoo.ët (Zonhoven, ... ), geschoot (Zonhoven), geschot (Zonhoven), gəsxōwət (Zonhoven), verschot: verschoo.ët (Zonhoven, ... ), verschot (Zonhoven), vərsxōwət (Zonhoven) Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)] || een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] || rugpijn || spit, plotselinge pijn in de rug, lumbago III-1-2
spits, kop van de mijt kop: kǫp (Zonhoven), tip: tøp (Zonhoven) Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
spitskool spitskool: WLD  spitskool (Zonhoven, ... ) De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)] I-7
spitsmuis scheermuis: sxēͅ.ərmōͅəs (Zonhoven) veldspitsmuis III-4-2
spitten graven: grǭvǝ(n) (Zonhoven), omdoen: ømduǝn (Zonhoven), omgraven: øm[graven] (Zonhoven), spaden: spǭi̯ǝ (Zonhoven  [(oude term)]  ) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
split split: splet (Zonhoven) Een lap leer van de vleeskant die ontstaat door het leer in de lengte in tweeën te snijden. Verschillende informanten (Q 32 en Q 253) merken op dat dit stuk van minderwaardige kwaliteit is. [N 60, 3c; N 60, 1b; N 60, 3b] II-10