24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
WLD
gaffel (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
vork:
WLD
veurk (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22303 |
spoetnik? |
spoetnik:
spoetnik (Q001p Zonhoven)
|
Spoetnik: *2. Duivenslag van recenter model.
III-3-2
|
31841 |
sponningschaaf |
rabatschaaf:
rabatschaaf (Q001p Zonhoven)
|
De smalle schaaf die gebruikt wordt om sponningen te steken of te verdiepen. Zie ook afb. 39. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de sponningschaaf. Zo kan de breedte van de zool en beitel variëren en is er bij sommige modellen een breedte- en eventueel ook een dieptegeleider aangebracht. Zie ook het volgende lemma. De sponningschaaf zonder geleider wordt doorgaans boorschaaf genoemd. Hij wordt gebruikt om reeds geschaafde sponningen te vergroten of te verdiepen. [N 53, 63a-b; N 53, 64; N 53, 66; N G, 37a; monogr.]
II-12
|
21160 |
spoorweg |
spoorweg:
spoorweg (Q001p Zonhoven)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24493 |
sporkehout |
klotsbeer:
W.N.T. en C.V. klotsbees vrucht van het sporkehout; L.J. klotsberenhoat: de onrijpe bessen dienden om de klots (proppenschieter) te laden
klótsbee.ëre (Q001p Zonhoven),
spork:
spö.rrek (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
sporkenhout:
sporkehout (Q001p Zonhoven),
ook genoemd: hónzenhóó.t, o. *hondshout: z. L.J. p. 90
spö.rrekenhóó.t (Q001p Zonhoven),
vuilbomenhout:
(z. ook ald.)
vóó.ëlboemenhóó.t (Q001p Zonhoven)
|
bessen van het sporkehout || hondshout || sporkeboom || sporkehout
III-4-3
|
34582 |
sporten |
sproten:
(enkelv)
sprū.t (Q001p Zonhoven)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
30098 |
spouw |
spouw:
spǫw (Q001p Zonhoven)
|
De luchtruimte tussen de beide delen van een spouwmuur. [N 31, 35d; monogr.]
II-9
|
30097 |
spouwmuur |
spouwmuur:
spǫw[muur] (Q001p Zonhoven)
|
Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.]
II-9
|
24249 |
spreeuw |
schouwveger:
sxōvēͅgər (Q001p Zonhoven),
spreef:
sprīf (Q001p Zonhoven),
spreeuw:
sprief (Q001p Zonhoven),
sprīf (Q001p Zonhoven),
spruuf (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
spreeuw [ZND 07 (1924)], [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
hiè ka vlâms kallən (Q001p Zonhoven),
ni ha͂rt kaln (Q001p Zonhoven)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|