33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stē̜.bø̄.gǝls (Q001p Zonhoven)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
27896 |
stijl, stempel |
mannetje:
(mv)
mɛnǝkǝns (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zolder]),
montant:
montōn (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zwartberg, Winterslag])
|
Algemene benaming voor het verticaal of haaks op de laag geplaatste houten of metalen steunelement in mijngangen en winplaatsen. De invuller uit Q 3 kent twee soorten stijlen: de "stempel" die in galerijen en pijlers wordt gebruikt en de "montant" die alleen in galerijen wordt toegepast. Volgens de respondent uit L 417 is de "stempel" van hout, de "montant" van ijzer. Een ijzeren stijl voor in de pijler is naar zijn zeggen het "mannetje". Het woordtype "apôye" is van toepassing op een houten stijl, meestal vervaardigd uit denne- of eikehout (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 292; N 95, 333; N 95, 290; Vwo 62; Vwo 387; Vwo 529; Vwo 530; Vwo 746; Vwo 747; Vwo 758; Vwo 780; Vwo 781]
II-5
|
30015 |
stijve mortel |
te stijf:
tǝ stɛ̄f (Q001p Zonhoven)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikken (Q001p Zonhoven)
|
Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)]
III-1-2
|
30962 |
stikker, stikster |
stikker:
stikker (Q001p Zonhoven)
|
Degene die het stikwerk doet. "Vrouwelijke arbeiders, de zoogenaamde stikmeisjes, komen op vele werkplaatsen voor; heeft de patroon zelf dochters, dan verrichten deze bijna altijd dit werk, soms in de huiskamer, maar meestal ook in het algemeene arbeidsvertrek. De vrouw des huizes stikt gewoonlijk in de huiskamer." (Directie, pag. 311). [N 60, 65]
II-10
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hou̯ (Q001p Zonhoven),
ju(j):
jȳ (Q001p Zonhoven)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
17738 |
stinken |
stinken:
stinken (Q001p Zonhoven)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken , muffen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
24565 |
stinkende gouwe |
wrattenkruid:
vrattəkrowət (Q001p Zonhoven),
wartekroued (Q001p Zonhoven),
wartekruid (Q001p Zonhoven)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
24589 |
stinkzwam |
koetetten:
koutétte (Q001p Zonhoven)
|
stinkzwam
III-4-3
|
19708 |
stoel |
stoel:
stuəl (Q001p Zonhoven),
Pákt ne st؉.ël én stòòët éffe: neem een stoel en sta even (d.i. schertsend: ga zitten)
stōē.ël (Q001p Zonhoven)
|
stoel [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|