17632 |
tepel |
dem:
døm (Q001p Zonhoven)
|
[L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]
I-12
|
34452 |
tepel van een geit |
dem:
døm (Q001p Zonhoven)
|
[L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.]
I-12
|
34320 |
tepel, tet |
dem:
dø̜m (Q001p Zonhoven),
tet:
tęt (Q001p Zonhoven),
tɛt (Q001p Zonhoven)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
20477 |
ter begrafenis gaan |
ter lijk gaan:
ter lijk gaan (Q001p Zonhoven),
ter lèè.k gòò.ën (Q001p Zonhoven)
|
een begrafenis gaan bijwonen [begaan, te lijk gaan, ter bier gaan, gaan kezen, op de korte snee gaan] [N 87 (1981)] || naar een begrafenis gaan
III-2-2
|
23093 |
term bij verstoppertje add. |
afkloppen:
ao.fklóppe (Q001p Zonhoven)
|
Afkloppen: *3. Bij het verstoppertje spelen: het vertrekpunt vóór de zoeker bereiken en driemaal kloppen als teken van overwinning.
III-3-2
|
30594 |
terpentijn |
terpentijn:
tɛrpǝtē̜n (Q001p Zonhoven)
|
Vluchtige vloeistof, bestaande uit een mengsel van sterk onverzadigde koolwaterstoffen. Als grondstof voor de bereiding ervan dienen de harsen die men uit verschillende pijnbomen wint. Terpentijn wordt gebruikt als verdunningsmiddel voor verf en voor de bereiding van matverven. Aan glansverf en vernis wordt terpentijn toegevoegd om de verf te verschralen en daardoor zakken te voorkomen. [N 67, 17a; L 8, 5; monogr.]
II-9
|
18127 |
tetanus |
klem:
klem (Q001p Zonhoven),
klèm (Q001p Zonhoven),
klém (Q001p Zonhoven)
|
Als in een wondje straatvuil komt, kan er een infectieziekte ontstaan. De wetenschappelijke naam van die ziekte is Tetanus. Hoe noemt men die ziekte in uw dialect? [DC 60 (1985)] || Tetanus: ziekte waarbij een verstijving van de spieren optreedt, die begint bij de kauwspieren en zich dan uitspreidt over de rompspieren (klem, tetanus). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33760 |
tetveulen |
klein veulentje:
klē. vø̄.lǝkǝ (Q001p Zonhoven)
|
Veulen dat nog gezoogd wordt. Een tetveulen is ouder dan een zuigeling en kan verkocht worden. [JG 1a, 1b; N 8, 2]
I-9
|
33962 |
teugel, leidsel |
guide:
(mv)
gī.dǝn (Q001p Zonhoven)
|
Een riem of koord waarvan de uiteinden aan de twee kanten van het bit van het paard bevestigd zijn en waarmee het bestuurd wordt. Deze teugel kan lang of kort zijn. In het eerste geval bestaat hij uit één stuk en reikt hij tot achter het paard; de voerman houdt het midden ervan in de hand (cf. lemma Dubbele Lijn). In het tweede geval reikt hij slechts tot juist achter het haam; dan is aan het midden een enkele lijn, het kordeel (cf. lemma KordeelL) bevestigd, die de voerman in de hand houdt. De dubbele lijn van een paard dat voor de ploeg is gespannen is altijd langer dan die bij een kar of wagen. Het lemma Ploeglijn is al eerder behandeld in WLD I, afl.2, blz. 182. De vraagstelling in de lijsten liet echter niet toe om voor Nederlands Limburg evenveel materiaal op te nemen als voor Belgisch Limburg. Op de zeer ruime vraag N 13,29 Enkele band of touw dat aan het hoofdstel is vastgemaakt werden allerlei specifieke benamingen opgegeven, waardoor het te riskant werd om de algemene benamingen voor teugel voor Nederlands Limburg uit de gegevens af te leiden. Om toch een idee te kunnen geven van de gegevens voor Nederlands Limburg werd gekeken naar algemene antwoorden op vraag N 13,31 Dubbele band die aan weerszijden van het gebit is vastgemaakt en tot aan de hand van de voerman dubbel is en het eerste deel van vraag N 13, 34 Kent u afzonderlijke benamingen voor de leidsels gebruikt bij het rijden met de kar, het ploegen? Daaruit bleek dat de woordtypes lei, leis en lijn behoorlijk afgebakende gebieden vormen. Veiligheidshalve zijn alleen deze laatste gegevens voor Nederlands Limburg opgenomen en op kaart gebracht. [JG 1a, 1b; N 13, 30 en 34]
I-10
|
19347 |
tevreden; tevredenheid |
content:
kónté.nt (Q001p Zonhoven)
|
tevreden
III-1-4
|