e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
torenspits mantel: mantel (Zonhoven), torenspits: torenspits (Zonhoven) De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)] III-3-3
torenuurwerk klok: de klok (Zonhoven), torenklok: tooreklok (Zonhoven) Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)] III-3-3
torenvalk klamper: klamper (Zonhoven), sperwer: sperrever (Zonhoven), torenvalk: falcu timunculus sic  tōərəválək (Zonhoven), valk: falco  valək (Zonhoven) torenvalk || valk III-4-1
tortelduif roosduifje: rūzjdoͅu̯fke (Zonhoven), Men geloofde dat de roosduifjes de roos II2 [bep. ziekte] deden verdwijnen, daar ze deze ziekte overnamen.  rūzdawfkə (Zonhoven), Ss. sub roos2. Men geloofde dat deze duifjes de mensen van roos bevrijdden door deze ziekte zelf over te nemen.  rōēzjdöfke (Zonhoven), tortel: tortel (Zonhoven), tortelduif: torteldouf (Zonhoven), tortəldouf (Zonhoven, ... ), toͅrtəldøͅjf (Zonhoven), Zie ook roosduifke.  tortəldøjf (Zonhoven) *Roosduifje, tortelduifje. || *Roosduifke: Tortelduif. || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)] III-3-2, III-4-1
touw om het hooi vast te sjorren hooizeel: hui̯zīl (Zonhoven) Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.] I-3
touwtjespringen koordspringen: /  koordspringe (Zonhoven), Sub koord.  kōrt} springen (Zonhoven), touwtjespringen: /  touwke sprengen (Zonhoven), touwke springen (Zonhoven) / [SND (2006)] || koordspringen [SND (2006)] || Touwtje springen. || touwtjespringen [SND (2006)] III-3-2
traag traag: traoch (Zonhoven), tròòëch (Zonhoven) traag III-1-4
traag praten fezelen: Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.  fiezelen (Zonhoven) traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)] III-3-1
tralie grille (fr.): grel (Zonhoven), gril (Zonhoven), tralie: ¯n vi.nster bè trao.ël¯ˆs: een venster voorzien van tralies  trao.ël’e (Zonhoven) een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)] || grille || tralie III-2-1
tranende ogen leepsogen: lèpsjuəch (Zonhoven) leepoog [ZND 01 (1922)] III-1-1