23456 |
torenspits |
mantel:
mantel (Q001p Zonhoven),
torenspits:
torenspits (Q001p Zonhoven)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
klok:
de klok (Q001p Zonhoven),
torenklok:
tooreklok (Q001p Zonhoven)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24256 |
torenvalk |
klamper:
klamper (Q001p Zonhoven),
sperwer:
sperrever (Q001p Zonhoven),
torenvalk:
falcu timunculus sic
tōərəválək (Q001p Zonhoven),
valk:
falco
valək (Q001p Zonhoven)
|
torenvalk || valk
III-4-1
|
22025 |
tortelduif |
roosduifje:
rūzjdoͅu̯fke (Q001p Zonhoven),
Men geloofde dat de roosduifjes de roos II2 [bep. ziekte] deden verdwijnen, daar ze deze ziekte overnamen.
rūzdawfkə (Q001p Zonhoven),
Ss. sub roos2. Men geloofde dat deze duifjes de mensen van roos bevrijdden door deze ziekte zelf over te nemen.
rōēzjdöfke (Q001p Zonhoven),
tortel:
tortel (Q001p Zonhoven),
tortelduif:
torteldouf (Q001p Zonhoven),
tortəldouf (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
toͅrtəldøͅjf (Q001p Zonhoven),
Zie ook roosduifke.
tortəldøjf (Q001p Zonhoven)
|
*Roosduifje, tortelduifje. || *Roosduifke: Tortelduif. || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)]
III-3-2, III-4-1
|
32942 |
touw om het hooi vast te sjorren |
hooizeel:
hui̯zīl (Q001p Zonhoven)
|
Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.]
I-3
|
23159 |
touwtjespringen |
koordspringen:
/
koordspringe (Q001p Zonhoven),
Sub koord.
kōrt} springen (Q001p Zonhoven),
touwtjespringen:
/
touwke sprengen (Q001p Zonhoven),
touwke springen (Q001p Zonhoven)
|
/ [SND (2006)] || koordspringen [SND (2006)] || Touwtje springen. || touwtjespringen [SND (2006)]
III-3-2
|
18917 |
traag |
traag:
traoch (Q001p Zonhoven),
tròòëch (Q001p Zonhoven)
|
traag
III-1-4
|
21818 |
traag praten |
fezelen:
Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.
fiezelen (Q001p Zonhoven)
|
traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19852 |
tralie |
grille (fr.):
grel (Q001p Zonhoven),
gril (Q001p Zonhoven),
tralie:
¯n vi.nster bè trao.ël¯ˆs: een venster voorzien van tralies
trao.ël’e (Q001p Zonhoven)
|
een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)] || grille || tralie
III-2-1
|
17731 |
tranende ogen |
leepsogen:
lèpsjuəch (Q001p Zonhoven)
|
leepoog [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|