20594 |
vast |
derf:
derf (Q001p Zonhoven)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18427 |
vaste boord |
bandje:
dim. v. ba.nt, baa.nt (Q001p Zonhoven)
|
boord: halsboord
III-1-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
keutels:
kø̄tǝls (Q001p Zonhoven),
schaapskeutels:
sxuǫpskø̄tǝls (Q001p Zonhoven),
schapenmest:
sxuǫpǝmø̄st (Q001p Zonhoven),
stront:
stront (Q001p Zonhoven),
strǫ.nt (Q001p Zonhoven)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (Q001p Zonhoven)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
23938 |
vasten |
vasten:
vasten (Q001p Zonhoven)
|
Het zich geheel of gedeeltelijk onthouden van eten; in het bijzonder: slechts eenmaal per dag een volle maaltijd gebruiken, vasten [vaste, va.ste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vâsloəvənt (Q001p Zonhoven),
Bij vastenavond gaan we nog eens goed op café.
vərsloəvə(n)t (Q001p Zonhoven),
Ve(r)slòò.ëve(n)t vieëre. Mnl. vastelavont, Kil. vastelavond, vastenavond, Teuth. vastelaevont, Keuls Fastelovend; de vorm vastel- is te verklaren als schrikkel-. Z. ook o. carnaval.
ve(r)slòò.ëve(n)t (Q001p Zonhoven),
vastenavond:
vastenoavend (Q001p Zonhoven),
vastəno.vənt (Q001p Zonhoven)
|
De zondag vóór Aswoensdag, vastenavond [vasteloaëved]. [N 96C (1989)] || t Is Vastenavond. [ZND 08 (1925)] || vastenavond [RND] || Vastenavond.
III-3-2
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vasten (Q001p Zonhoven),
vastentijd:
vastenteid (Q001p Zonhoven)
|
De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)] || De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
32342 |
vat, ton |
vat:
vãwǝt (Q001p Zonhoven)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛxtṇ (Q001p Zonhoven)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
34466 |
vechthaan |
vechthaan:
vɛ.xthō.n (Q001p Zonhoven),
vɛxthǭǝnǝ (Q001p Zonhoven)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|