e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vieren vieren: gəvi:rt (Zonhoven) gevierd [RND] III-3-2
vierhoekige eg vierkantige [eg]: vīrkɛ.njtegǝ [eg] (Zonhoven) De oude houten, later ook ijzeren eg die een vierhoekig geraamte had; zie afb. 53 en 54. Deze eg was niet altijd vierkant of rechthoekig: soms waren de hoofdbalkjes lichtelijk gebogen of vormden de balken een ruitvormig raam. Waar de vierhoekige eg blijkens de opgaven als onkruideg en/of als zaadeg in gebruik was, is vermeld in de betrokken lemmata. Zie verder het lemma ''eg''. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 71 + 72 + 75 add.; N J 10; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2
vierling vierling: vīē.ërling (Zonhoven) vierling III-2-2
vieruursboterham caf, de -: kaafe (Zonhoven), kāfī (Zonhoven), caf-drinken, het -: koffie drinken, tussenmaaltijd in de namiddag  kaa.fie drè.nke (Zonhoven), vierurenkost: vīēërōē.ërekóst (Zonhoven), vierurenseten: vīēërōē.ëre(n)sië.te (Zonhoven, ... ) broodmaaltijd omstreek vier uur s namiddags || de maaltijd die gewoonlijk rond vier uur in de namiddag gebruikt wordt, het vieruurtje [ZND 06 (1924)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)] || vieruurtje III-2-3
vijf centiem knabje: knepke (Zonhoven), ə kneͅpkə (Zonhoven) Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)] || een muntstuk van vijf centimes (in België) [solleke, knepke, halve sol] [N 89 (1982)] III-3-1
vijfentwintig centiem kwartje: kwartje (Zonhoven), ə kwa͂rtn (Zonhoven), ə kwa͂ərtə (Zonhoven) Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)] || een muntstuk van 25 centimes (in België) [kwartje] [N 89 (1982)] III-3-1
vijfling vijfling: vèè.ëfling (Zonhoven), vēǝfleŋ (Zonhoven) Vijfde bijenzwerm die uitvliegt. [monogr.] || vijfling II-6, III-2-2
vijg vijg: WLD  vijg (Zonhoven, ... ) De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] III-2-3
vijver wijer: wijer (Zonhoven), węjǝr (Zonhoven) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8, III-4-4
vilsnee vilsnee: vilsnee (Zonhoven) Een fout in het leer, ontstaan als men bij het villen in de huid sneed. [N 60, 7a; N 37, 7] II-10