19323 |
bluf |
stoef:
stóf (Q001p Zonhoven)
|
bluf
III-1-4
|
30027 |
blusbak |
kalkbak:
kalǝk˱bak (Q001p Zonhoven)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
21510 |
blussen |
blussen:
blə:sn (Q001p Zonhoven)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17881 |
bluts |
bluts:
bluts (Q001p Zonhoven)
|
Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
bløtsən (Q001p Zonhoven),
nutsen:
nətsn (Q001p Zonhoven)
|
blutsen [ZND 01 (1922)] || De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
knobbel:
knobbel (Q001p Zonhoven)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18143 |
bochel |
bult:
boejlt (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
böilt (Q001p Zonhoven),
bəl`t (Q001p Zonhoven)
|
bochel [ZND 01 (1922)] || bult [ZND 01 (1922)] || een bult (hoge rug, ook bultenaar) [ZND 01U (1924)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
21864 |
bod |
bod:
bod (Q001p Zonhoven)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21490 |
bode |
bode:
boj (Q001p Zonhoven)
|
bode [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
29573 |
bodem |
bodem:
bojǝm (Q001p Zonhoven),
bō.i̯ǝm (Q001p Zonhoven),
kruigebodem:
krø̜̄.gǝbō.i̯ǝm (Q001p Zonhoven
[(kruiwagenbodem)]
)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.] || Het aaneengevlochten bodemstuk van de mand. Zie ook afb. 269. [N 40, 45; N 40, 46]
I-13, II-12
|