18963 |
voor de gek houden |
be zijn kloten spelen:
īē.ëmant bè z’n kloete spee.ële (Q001p Zonhoven),
bedotten:
bedódde (Q001p Zonhoven),
bedotteren:
bedóddere (Q001p Zonhoven),
belodderen:
cf. WNT s.v. "belodderen"= iemands ogen slaperig maken
belóddere (Q001p Zonhoven),
bezeiken:
bezee.ke (Q001p Zonhoven),
foppen:
fòppe (Q001p Zonhoven),
kloten:
kloete (Q001p Zonhoven),
klŏĕtn (Q001p Zonhoven),
kullen:
kulle (Q001p Zonhoven),
verneuken:
verneu.ke (Q001p Zonhoven)
|
beetnemen, foppen || foppen, bedotten, bedriegen || foppen, bedriegen || foppen, voor de gek houden || iemand voor de gek houden
III-1-4
|
27804 |
voorbereiding |
préparatoire:
prepǝratwār (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Eisden])
|
Werken in een koollaag die worden uitgevoerd na de ontsluiting maar vóór de winning. "Verzamelnaam voor alles wat en iedereen die zich bezighoudt met de voorbereidende ondergrondse werken tot het winnen van de kolen" (Vanwonterghem pag. 180). [N 95, 167; monogr.; Vwo 627; Vwo 843]
II-5
|
23724 |
voorbidden |
voorbeden:
veurbeeèn (Q001p Zonhoven),
veurbieje (Q001p Zonhoven)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
doorgang:
doorgang (Q001p Zonhoven)
|
doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19767 |
voordeur, huisdeur |
voordeur:
veu.rdeu.r (Q001p Zonhoven)
|
voordeur
III-2-1
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
veurgeborgte (Q001p Zonhoven)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23384 |
voorgeborchte van de biechtstoel |
biechtstoel:
biechtstoeël (Q001p Zonhoven)
|
Dat gedeelte van de biechtstoel, waar de biechteling neerknielt [voorgeborchte?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29951 |
voorhamer |
voorhamel:
vø̄rhāmǝl (Q001p Zonhoven)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c]
II-9
|
17747 |
voorhoofd |
voorhoofd:
də uorə va zə v"rhyt (Q001p Zonhoven),
v"rhyt (Q001p Zonhoven)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
33799 |
voorknie |
knie:
knęi̯ (Q001p Zonhoven)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|