e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

Gevonden: 5466
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zonder voor spitten omsteken: ømstē ̞ǝkǝ (Zonhoven) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1
zool van een schoen onderzool: [=soorten zolen]  onderzolen (Zonhoven), zool: zoo.ël (Zonhoven) Hoe noemt men in het algemeen alle onderdelen van de schoen die evenwijdig lopen aan de onderkant van de voet? (zool?) Vgl. tek. 3 [N 60 (1973)] || zool (van schoen) III-1-3
zoolleer croupon: croupon (Zonhoven) Dik, stevig leer voor zolen van schoenen. Volgens de informant van L 163a gaat het hier om kuipgelooid leer, d.w.z. leer dat lange tijd met gemalen eikeschors, de run, in een kuip heeft gelegen. Croupon is het deel van de huid, de rug, dat het sterkste en dikste leer levert en dat zeer geschikt is als zoolleer. [N 60, 2a; N 60, 247] II-10
zoolleersoorten croupon: croupon (Zonhoven), flank: flaŋk (Zonhoven) Leersoorten die voor de onderzijde van de schoenen worden gebruikt. Volgens de informant van Q 253 werden deze eertijds steeds plantaardig gelooid, terwijl de informant van Q 32 ten aanzien van rindsleer opmerkt dat het meestal met zout gelooid werd. Onder vachelooiing verstaat men looiing van zoolleer door middel van plantaardige extracten in draaiende vaten. [N 60, 2b; N 60, 247] II-10
zoom in de huif schuif: sxø̜f (Zonhoven) Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75] I-13
zoon zoon: zoo.ën (Zonhoven) zoon III-2-2
zout zout: zaa.t (Zonhoven) zout III-2-3
zuchten kuimen: cf. VD s.v. "kuimen"2 klagen, zuchten, kermen  kuime (Zonhoven), zuchten: zöchte (Zonhoven) klagen, zuchten, kermen || zuchten III-1-4
zuigfles tutterfles: tutterfles (Zonhoven, ... ), tutterflé.s (Zonhoven) zuigfles || zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)] III-2-2
zuinig zuinig: zuinig (Zonhoven) van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] III-3-1