27661 |
bovengronds |
boven:
bōvǝ (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
op de dag:
op dǝn dāx (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Boven de grond, aan het aardoppervlak. [N 95, 114; monogr.; Vwo 185]
II-5
|
28269 |
bovenkabel |
kabel:
kābǝl (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Maurits])
|
De kabel waaraan de beide liftkooien zijn opgehangen. De opgave "ronde kabel" uit Q 12 voor de mijnen in Eisden en Zwartberg duidt erop dat men daar, evenals in de meeste mijnen, voor de bovenkabel een ronde kabel gebruikt. [N 95, 79; monogr.]
II-5
|
28262 |
bovenkomen, naar boven gaan |
opkomen:
opkomen (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Eisden])
|
De ondergrondse werken verlaten, naar boven gaan. Het woordtype "uitvaren" werd volgens de invuller uit Q 121 op de Domaniale mijn ook gebruikt wanneer men tijdens de dienst naar boven ging, bijvoorbeeld door ziekte of ongeval. Men moest daarvoor een bon hebben, die door de opzichter werd uitgereikt. Zie ook het lemma Iemand Naar Boven Brengen. [N 95, 83; monogr.]
II-5
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bovenlip (Q001p Zonhoven)
|
Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
fel:
Vb. - icb bè fö.l verkaat (ik ben zeer/erg verkouden). - te fö.l gezaa.te spék (te zeer/erg gezouten spek).
fö.l (Q001p Zonhoven),
ferm:
(bw.). Vb. férrem gekloet (duchtig bedrogen).
férrem (Q001p Zonhoven),
grillig:
(bw.). Vb. t ès gröllech kaa.t vandaoch (het is zeer koud vandaag).
gröllech (Q001p Zonhoven),
Vb. t ès gröllich kaa.t vandaoch (het is zeer koud vandaag).
gröllich (Q001p Zonhoven)
|
erg, hevig
III-4-4
|
18450 |
bovenneus [wld ii.10, p. 25] |
tip:
tippen (Q001p Zonhoven)
|
De normale neus die daarboven zit (bovenneus?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
32617 |
bovensluiting van de houten gierton |
stop:
stǫp (Q001p Zonhoven)
|
De vulopening van de oude houten gierton werd afgesloten met een deksel of een stop. Als stop diende ook wel een bezem, al dan niet met zakkenstof omwikkeld (L 359, 362, 365, 371), een stuk hout (L 265b), een biet (Q 90), een strowis (Q 89, 194, 240), een prop van lompen (Q 84) of van een oude zak gemaakt (L 192a, 265b). Vaak sloot men de vulopening af door er een oude zak overheen te leggen (L 209, 216, 246, 292, 362, 369, 418, P 175, 179, 195, 223, 224, Q 89, 159, 179, 194) of door de trechter op de ton te laten staan (P 49) en daar iets in te leggen (L 216) of er een zak overheen te spreiden (L 366, P 219, Q 174, 175, 178, 188). Om morsen te voorkomen wikkelde men om de stop een stuk zak (P 188, Q 181, 191, 192), een lomp (Q 116) of een strowis (Q 192). Een groot aantal van de hieronder volgende termen treft men ook in het volgende lemma aan. Het zijn vaak benamingen voor (een van beide) stoppen van een houten ton in het algemeen. [JG 1a + 1b; N 11A, 53d; monogr.]
I-1
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, bovelste, lange, grote, achterste) kruk:
krø̜k (Q001p Zonhoven)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
30914 |
boventuig |
tige:
tige (Q001p Zonhoven)
|
Het bovenste gedeelte van de schoen, het overleer. [N 60, 14; N 60, 15a; N 60, 6b]
II-10
|
18486 |
boventuig [wld ii.10, p. 23] |
tige (fr.):
tiege (Q001p Zonhoven)
|
Het bovenste gedeelte van de schoen (boventuig, bovenwerk, bovenstuk?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|