e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

Gevonden: 5466
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bovengronds boven: bōvǝ (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), op de dag: op dǝn dāx (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Winterslag, Waterschei]) Boven de grond, aan het aardoppervlak. [N 95, 114; monogr.; Vwo 185] II-5
bovenkabel kabel: kābǝl (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Maurits]) De kabel waaraan de beide liftkooien zijn opgehangen. De opgave "ronde kabel" uit Q 12 voor de mijnen in Eisden en Zwartberg duidt erop dat men daar, evenals in de meeste mijnen, voor de bovenkabel een ronde kabel gebruikt. [N 95, 79; monogr.] II-5
bovenkomen, naar boven gaan opkomen: opkomen (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden]) De ondergrondse werken verlaten, naar boven gaan. Het woordtype "uitvaren" werd volgens de invuller uit Q 121 op de Domaniale mijn ook gebruikt wanneer men tijdens de dienst naar boven ging, bijvoorbeeld door ziekte of ongeval. Men moest daarvoor een bon hebben, die door de opzichter werd uitgereikt. Zie ook het lemma Iemand Naar Boven Brengen. [N 95, 83; monogr.] II-5
bovenlip bovenlip: bovenlip (Zonhoven) Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)] III-1-1
bovenmate, hevig, zeer fel: Vb. - icb bè fö.l verkaat (ik ben zeer/erg verkouden). - te fö.l gezaa.te spék (te zeer/erg gezouten spek).  fö.l (Zonhoven), ferm: (bw.). Vb. férrem gekloet (duchtig bedrogen).  férrem (Zonhoven), grillig: (bw.). Vb. t ès gröllech kaa.t vandaoch (het is zeer koud vandaag).  gröllech (Zonhoven), Vb. t ès gröllich kaa.t vandaoch (het is zeer koud vandaag).  gröllich (Zonhoven) erg, hevig III-4-4
bovenneus [wld ii.10, p. 25] tip: tippen (Zonhoven) De normale neus die daarboven zit (bovenneus?) [N 60 (1973)] III-1-3
bovensluiting van de houten gierton stop: stǫp (Zonhoven) De vulopening van de oude houten gierton werd afgesloten met een deksel of een stop. Als stop diende ook wel een bezem, al dan niet met zakkenstof omwikkeld (L 359, 362, 365, 371), een stuk hout (L 265b), een biet (Q 90), een strowis (Q 89, 194, 240), een prop van lompen (Q 84) of van een oude zak gemaakt (L 192a, 265b). Vaak sloot men de vulopening af door er een oude zak overheen te leggen (L 209, 216, 246, 292, 362, 369, 418, P 175, 179, 195, 223, 224, Q 89, 159, 179, 194) of door de trechter op de ton te laten staan (P 49) en daar iets in te leggen (L 216) of er een zak overheen te spreiden (L 366, P 219, Q 174, 175, 178, 188). Om morsen te voorkomen wikkelde men om de stop een stuk zak (P 188, Q 181, 191, 192), een lomp (Q 116) of een strowis (Q 192). Een groot aantal van de hieronder volgende termen treft men ook in het volgende lemma aan. Het zijn vaak benamingen voor (een van beide) stoppen van een houten ton in het algemeen. [JG 1a + 1b; N 11A, 53d; monogr.] I-1
bovenste handvat (bovenste, bovelste, lange, grote, achterste) kruk: krø̜k (Zonhoven) Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
boventuig tige: tige (Zonhoven) Het bovenste gedeelte van de schoen, het overleer. [N 60, 14; N 60, 15a; N 60, 6b] II-10
boventuig [wld ii.10, p. 23] tige (fr.): tiege (Zonhoven) Het bovenste gedeelte van de schoen (boventuig, bovenwerk, bovenstuk?) [N 60 (1973)] III-1-3